Nu de economische groei terugloopt, zullen ondernemingen de overstap naar de nieuwe economie vermoedelijk minder snel maken. Of het moet zo zijn dat in die economie niet alleen geen winst hoeft te worden gemaakt, maar investeringen ook nog eens geen geld kosten. Dat zal wel niet, en dus mogen we verwachten dat e-handel zich de komende tijd iets minder snel zal ontwikkelen dan werd gedacht.
Minder duidelijk is wat een teruglopende economie betekent voor de inspanningen van de overheid om zich om te vormen in de zogenoemde e-overheid (in het jargon uiteraard aangeduid als e-government). Op dat punt was de overheid ambitieus, althans in het formuleren van doelstellingen en het benoemen van adviescommissies. Twee daarvan brachten de afgelopen maanden hun rapport uit. Zowel de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie onder leiding van Wallage als de Commissie ICT en Overheid onder leiding van Docters van Leeuwen constateren dat de verhouding tussen overheid en burgers door de technologische ontwikkelingen ingrijpend is veranderd. Beide commissies sporen de overheid aan om haast te maken bij het inspelen op die veranderingen.
Nu had de overheid zich al ambitieuze doelen gesteld. Volgens minister Van Boxtel moet in 2002 vijfentwintig procent van de overheidsdiensten elektronisch worden aangeboden, bij voorkeur via een centraal elektronisch overheidsloket. Om te voorkomen dat het daarbij blijft, is zeer recent in de Tweede Kamer een motie aangenomen waarbij de regering wordt uitgenodigd om zich vóór 2003 vast te leggen op een percentage van vijftig.
Eén van de veelgehoorde uitgangspunten van een e-overheid is dat zij de burger centraal stelt. In dat verband wordt wel gesproken van brm: burgerrelatiemanagement. Uiteraard met een knipoog naar crm (‘customer relationship management’). De idee is dat de overheid zich door gebruikmaking van moderne technieken een goed beeld vormt van de individuele burger en vervolgens haar dienstverlening ook daadwerkelijk afstemt op dat beeld. Bijvoorbeeld door de burger er ruim van tevoren op te wijzen dat zijn paspoort gaat verlopen.
Het paspoort wordt sowieso veel gebruikt als illustratie van hoe het bij de e-overheid allemaal beter kan en gaat: gewoon vanuit je luie stoel via internet je paspoort aanvragen. Des te opmerkelijker dat de overheid mij zo rond de tijd dat de beide genoemde commissies hun rapporten uitbrachten, via een waar mediaoffensief meldt dat de wachttijd voor een paspoort met enige duizenden procenten is verlengd en dat ik – wil ik kinderen bijschrijven – hen moet meenemen naar het gemeentehuis. Wellicht is dat laatste een mooi voorbeeld van de door het CDA gepropageerde gezinspolitiek – er verplicht op uit met het gezin -, in het belang van de individuele burger is het nauwelijks.
Daarmee is echter wel meteen duidelijk dat een visie op de overheid als (bij voorkeur elektronisch) dienstverlenende instelling te simpel is. De overheid heeft immers ook andere belangen na te streven dan van de individuele burger. De overheid moet zorgvuldig en betrouwbaar zijn. Zij moet op haar handelen kunnen worden aangesproken, waarvoor tenminste is vereist dat dat handelen zorgvuldig wordt gedocumenteerd. De overheid moet dikwijls het belang van het collectief stellen boven dat van de individuele burger. In het zog van de gebeurtenissen in Enschedé, Volendam en de Verenigde Staten ligt daarop zelfs hernieuwd de nadruk.
In de regelgeving die van toepassing is op het handelen van de overheid zijn de eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en aanspreekbaarheid onder meer vertaald in vormvereisten. Zo moeten besluiten op een bepaalde manier worden genomen, en krijgen zij pas hun werking als zij op een bepaalde manier ter kennis van de burger zijn gebracht. Is de burger het met een besluit niet eens, dan moet op een bepaalde manier bezwaar worden gemaakt. Allemaal regels die op het eerste gezicht het concept van de e-overheid in de weg staan. Ze zullen dus moeten worden vervangen, en dat gebeurt ook, zo blijkt uit het wetsvoorstel Elektronisch Bestuurlijk Verkeer. Dat wetsvoorstel neemt ‘papieren’ hindernissen weg, maar stelt ook normen aan het gebruik van nieuwe technieken door de e-overheid. Zo wordt – ook bij gebruikmaking van die nieuwe technieken – recht gedaan aan alle eisen die aan de overheid moeten worden gesteld.
Er kleven natuurlijk meer juridische uitdagingen aan het concept van de elektronische overheid. Privacy is daarvan een belangrijke. Uit recent onderzoek blijkt echter dat de burger zich weliswaar druk maakt om privacy, maar op dat punt een behoorlijk vertrouwen heeft in de overheid en bereid is om een deel van de persoonlijke levenssfeer op offeren als daar praktische en nuttige diensten tegenover staan. Van dat laatste punt is alweer een treffend ‘paspoortvoorbeeld’ te geven: Schiphol verwacht dat zo’n tienduizend burgers bereid zullen zijn hun met veel moeite verkregen paspoort weer in de la te stoppen, en een aantal biometrische persoonsgegevens (en tweehonderd gulden) zullen inleveren om sneller de grens te kunnen passeren. Ook met die privacy-uitdaging komt het dus wel goed.
Joost Linnemann is advocaat bij Kennedy van der Laan in Amsterdam en behartigt de it-belangen en het elektronisch zakendoen van grote multinationals.