Onze samenleving is in vergaande mate doortrokken van ict. Ethische aspecten blijven echter nog te vaak in de schaduw staan van financiële. Centrale begrippen zoals autonomie, verantwoordelijkheid, sociale rechtvaardigheid en privacy dienen opnieuw doordacht te worden in onze ict-samenleving, menen adviseur Erik Feijen en docent Jeroen de Ridder. Zij geven hiertoe een aanzet.
Het evangelie van de ‘new economy’ heeft zijn profetieën niet kunnen waarmaken. De dramatische beurscorrecties van ict-fondsen, spraakmakende faillissementen van internet ‘start-ups’ en het vertrek van nieuwe-economiekopstukken zoals Nina Brink en Maurice de Hond spreken duidelijke taal. En misschien is dat maar goed ook. Nu de economische mythe rond ict is ontzenuwd en een realistischer beeld begint te ontstaan van wat zij dan wel kan, wordt het tijd voor een nuchtere bezinning op de positie en status van ict in onze samenleving. De centrale vraag in dit debat luidt dus niet: "Hoe kunnen we zo snel en zoveel mogelijk geld verdienen aan ict?", maar: "In hoeverre moet en mag ict ingrijpen in ons leven en hoe kunnen we hier verantwoord mee omgaan?"
De beantwoording van deze vraag is van wezenlijk belang voor onze toekomst. Ict en met name internet zijn zo sterk in de samenleving doorgedrongen dat ict nu nauwelijks meer weg valt te denken uit het dagelijks leven. Onze afhankelijkheid van mobiele telefonie, pin-automaten, internet, enzovoort, vormt hiervan het overtuigende bewijs. De ontwikkeling van het karakter en de rol van ict laat zich op basis van deze tendens gemakkelijk voorspellen: complexe en onderling samenwerkende ict-systemen zullen steeds verder verweven raken met en van belang zijn voor vitale aspecten van ons bestaan. Medische advisering, expertsystemen, afhandeling van bankzaken en opslag van persoonlijke gegevens in diverse administraties: allemaal zijn ze stevig verankerd in een groeiend fundament van ict.
Van technisch paradijs tot risicomaatschappij
Het zou getuigen van weinig realiteitszin wanneer wij de ogen zouden sluiten voor de voordelen die dit alles met zich meebrengt. Wie zou willen ontkennen dat ict mensen in staat stelt op eenvoudige wijze gegevens te genereren, op te slaan, te bewerken en te verzenden met een mate van effectiviteit en efficiëntie die het menselijk voorstellingsvermogen verre overstijgt? Nog nooit was zo’n grote hoeveelheid informatie zo toegankelijk als nu. Dankzij het www en e-mail komen bibliotheken vol tekst, beeld, geluid en video binnen handbereik (hoewel men met recht vragen kan stellen bij de kwaliteit van deze informatie). Ook het bedrijfsleven maakt dankbaar gebruik van de voordelen van ict. E-handel, erp-systemen, ‘data mining’, enzovoort, zijn onmisbaar om de concurrentie bij te houden op een mondiale markt. Ict heeft ervoor gezorgd dat alleen een muisklik ons nog scheidt van een dynamische digitale wereld die ons confronteert met talloze nieuwe uitdagingen.
Maar daarbij kunnen we het niet laten: ict heeft wel degelijk een schaduwzijde. De kans op verkeerd of malafide gebruik, modelleerfouten en (fatale) softwarebugs zal stijgen met en is zelfs inherent aan de toenemende complexiteit en samenwerking. De (vermeende?) spionage via het Echelonsysteem, de crashes van het Amsterdamse beurssysteem in januari, en van de systemen van E-bay en Yahoo!, fouten in medische systemen (soms zelfs met dodelijke afloop!) en het overbekende Challenger-drama drukken ons met onze neuzen hard op de feiten. Het is onmogelijk verstrekkende gevolgen uit te sluiten. Met ict hebben we een risicomaatschappij gecreëerd waar we niet meer buiten kunnen!
Deze problematiek brengt ons bij de vraag naar de wenselijkheid van ict. Centrale begrippen zoals autonomie, verantwoordelijkheid, sociale rechtvaardigheid en privacy dienen opnieuw doordacht te worden in onze ict-samenleving. Wie is verantwoordelijk voor een sterfgeval door een fout in een gecomputeriseerd bestralingssysteem? De systeemontwikkelaar of de behandelend arts? Kunnen we nog zeggen dat de betrokken personeelsleden als moreel autonome personen handelden toen ze de instructies van het systeem opvolgden? En wie heeft toegang tot vertrouwelijke informatie over de patiënt in het administratiesysteem en wanneer? Arts, personeel of ook verzekeringsmaatschappij? Zegt de informatie over de patiënt misschien indirect ook iets over zijn directe familieleden? Zo ja, moeten zij dan op de hoogte worden gesteld?
Als de rol van ict in de toekomst nog dominanter wordt, en als bijvoorbeeld kunstmatige intelligentie beslissingen uit handen van mensen neemt, worden deze vraagstukken alleen maar meer actueler en dringender.
Ook andere stukken van het braakliggende ethische terrein verdienen de aandacht. Wat te denken van bijvoorbeeld de geringe betrouwbaarheid van informatie op het Net, de verkoop van surfprofielen van nietsvermoedende mensen en (kinder)pornografie op internet? De roep om een zogenaamde ‘netiquette’ wint elke dag aan sterkte. Heeft men overigens een ‘recht’ op toegang tot internet? En wat moeten we nu precies aanvangen met de digibeten in onze digitale toekomst, privé en op het werk? Wat is nu eigenlijk de verhouding tussen het recht op informatie en copyrights? Wat te denken van Napster, waar we tegenwoordig geld voor moeten betalen? En zal databeveiliging en andere veiligheidstechnologie voldoende zijn om de privacy te waarborgen en het vertrouwen te creëren dat nodig is voor geslaagde elektronische handel?
Echelon
Bekijken we het Echelon-spionagesysteem eens wat nader en daarmee tegelijk de kwestie van privacy. De pers reageert zo nu en dan wat paniekerig, betrokken bewindslieden weten niet goed wat er aan de hand is, en kunnen ook geen pasklare antwoorden geven. Het berucht geworden spionagenetwerk van de VS, Canada, Groot-Brittannië en Nieuw-Zeeland is de laatste maanden een bron van onrust en zorg geweest. Nog zeer recent (eind mei 2001) heeft een speciale Echelon-commissie van het Europees Parlement een waarschuwing afgegeven: "Burgers en bedrijfsleven moeten veel voorzichtiger gaan omspringen met informatie die zij verstrekken in e-mails, faxen, sms-berichten en ook gewone telefoongesprekken. Ze dienen gegevens onder meer te coderen of te versleutelen." Het Nederlandse commissielid Wiersma stelt zelfs: "Gevoelige informatie versturen via een e-mail is eigenlijk een brief versturen zonder enveloppe."
Hoewel er terecht vragen gesteld kunnen worden bij de realiteitswaarde van de wild-west-verhalen die de ronde doen over Echelon (het klinkt vooralsnog onwaarschijnlijk dat een systeem duizenden, zo niet miljoenen communicatiekanalen zou kunnen scannen op het voorkomen van verdachte woorden en namen in tientallen talen), geven dergelijke berichten wel aanleiding om eens wat verder na te denken over gegevensbescherming en privacy. Wat stoort ons nu eigenlijk zo aan schendingen van privacy en wanneer vinden we dat gegevens misbruikt in plaats van gebruikt worden? Er zullen weinig mensen zijn, de betrokken studenten uitgezonderd, die bezwaar willen aantekenen tegen een koppeling van gemeentelijke administraties aan de gegevens van de Informatie Beheer Groep waardoor studenten kunnen worden opgespoord die ten onrechte een beurs voor uitwonenden ontvangen. Ook de bewakingscamera’s in uitgaanscentra of bij geldautomaten stuiten op weinig weerstand als daarmee zinloos geweld of kleine criminaliteit effectief bestreden kan worden. Wanneer we echter plotseling ongevraagd via e-mail of gewone post overspoeld worden met reclamemateriaal voor producten die zouden aansluiten bij onze leeftijd, maatschappelijke status, interesse of hobby, zijn we aanzienlijk minder enthousiast over de koppeling van gegevensbestanden.
Privacy in viervoud
Dergelijke gedachten brengt ons bij een onderscheid, dat doorgaans niet expliciet wordt gemaakt in discussies over privacy (zie M.J. van den Hoven, Wadlopen bij opkomend tij – Denken over Ethiek en Informatiemaatschappij). Als eerste moeten we gegevens beschermen om schade te voorkomen. Dieven, stalkers, afpersers, lasteraars en andere kwaadwillende personen kunnen ons schade berokkenen als ze beschikken over onze pincode, adresgegevens, bankrekeningnummers, (digitale) handtekening of andere persoonsgegevens. Met de komst van ict zijn de mogelijkheden voor dit soort praktijken behoorlijk uitgebreid.
Een tweede aspect dat we doorgaans onder de paraplu van privacy aantreffen, heeft voornamelijk te maken met gelijkheid en eerlijkheid. We betreden dan het terrein van bonuskaarten, (online) enquêtes, surfprofielen, cookies en andere (onbewuste) transacties van persoons- en persoonlijke gegevens. Nu is de individuele consument zich nog vaak onvoldoende bewust van wat hij aan grootwinkelbedrijven, providers of data-miners ‘verkoopt’. Hier kan bescherming van persoonsgegevens een rol gaan spelen bij het creëren van een transparant marktmechanisme, waar consument en producent op gelijkwaardige voet welbewust transacties kunnen doen.
Een derde aspect dat in privacydiscussies meespeelt, heeft betrekking op de integriteit van wat we ‘informatiesferen’ kunnen noemen. De economische sfeer dient gescheiden te zijn van de politieke; het censuskiesrecht behoort voor een Nederlander in de 21e eeuw definitief tot het verleden en zetels in de Tweede Kamer kopen op basis van financiële draagkracht zou ons voorkomen als grof onrecht. Zo dient ook de medische sfeer gescheiden te zijn van het onderwijs; zorg mag niet worden toegekend op basis van IQ of intellectuele prestaties. Elke sfeer heeft zo haar eigen morele regels voor de verdeling van en toegang tot gegevens. Wanneer deze regels geschonden worden en persoonlijke informatie zonder onze toestemming de grens tussen twee sferen passeert, is dat onrecht. Als blijkt dat onze verzekeringsmaatschappij onze gegevens verkocht heeft aan een mogelijke toekomstige werkgever bij wie we net een sollicitatiegesprek hebben gevoerd, zouden we daar terecht tegen protesteren. Gegevensbescherming moet de grensposten bewaken tussen de diverse informatiesferen.
Een vierde en laatste aspect heeft betrekking op onze persoonlijke morele autonomie. Eigenlijk komt hier pas privacy in strikte zin aan de orde. Een individu wil controle over zijn persoonlijke informatie om te voorkomen dat anderen op basis van deze informatie een moreel oordeel over hem vellen. Anders kan een identiteit worden gecreëerd waarmee hij zich helemaal niet (meer) wil identificeren. De hetze die nog onlangs in Groot-Brittannië ontstond om een website die de adressen van pedofielen bekend maakte, is een sprekend voorbeeld van wat er kan gebeuren als beperkte persoonlijke informatie de basis gaat vormen van een moreel oordeel over die persoon.
Wij willen in vrijheid onze eigen morele biografie schrijven, zonder de blik, het oordeel of de inmenging van anderen. Dit laatste is tevens het controversieelst: we kunnen ons immers met een zeker recht afvragen of een ieder zelf mag bepalen wat voor beeld hij van zichzelf naar buiten brengt. Deze vraag is echter slechts in een beperkt aantal gevallen aan de orde; in veruit de meeste kwesties die doorgaans als privacyvraagstuk besproken worden, gaat het om één van de drie hiervoor besproken aspecten.
We pretenderen niet dat deze analyse van privacy een antwoord biedt op al onze vragen daaromtrent, maar hopelijk is duidelijk geworden dat rustige bezinning kan leiden tot scherper inzicht en daarmee wellicht tot adequatere maatregelen. Veel debatten die nu gevoerd worden onder de algemene noemer van privacy, zouden wellicht beter benaderd kunnen worden vanuit het gezichtspunt van gegevensbescherming om (1) schade te voorkomen, (2) gelijkheid, eerlijkheid en transparantie te bevorderen of (3) de scheiding van informatiesferen te waarborgen.
Hoe nu verder?
Aarzelend komen initiatieven tot stand die deze en andere vraagstukken aan de kaak stellen. De Nederlandse overheid heeft bijvoorbeeld de Digitale Delta geïntroduceerd; op communautair niveau is het prestigieuze eEurope-2002 beleidsprogramma gelanceerd. Echter, de meeste van deze campagnes hebben voornamelijk een economisch in plaats van een ethisch zwaartepunt. Slechts het mondiale ‘Information for All Programme’ van Unesco lijkt hierop een uitzondering te vormen. Dit programma wil onder andere internationale reflectie op ethische, legale en sociale uitdagingen van de informatiesamenleving stimuleren, toegang tot informatie aanmoedigen en verbreden, en training en educatie op het gebied van ict ondersteunen. De in november 2000 gehouden Infoethics-conferentie van de Unesco maakte ook nog eens duidelijk dat ethische aspecten haar volle aandacht heeft. Het is betreurenswaardig dat Unesco met deze boodschap echter voorlopig een roepende in de woestijn is; andere nationale en internationale gremia lijken toch vaak economische of politieke aspecten hoger in het vaandel te hebben, ten koste van de ethische.
Ook het bedrijfsleven toont voorlopig slechts een lauwe belangstelling voor de ethische problematiek. Nog te vaak lijkt bij ict-beslissingen de financiële dimensie de morele volledig onder te sneeuwen. Dit terwijl privatisering en liberalisering ervoor zorgen dat de private sector steeds meer vroegere nutstaken overneemt en ‘zachtere’ aspecten als branding, trust en long term customer relationships steeds prominentere posities innemen in bedrijfseconomische paradigmata. Dat deze stand van zaken begrijpelijk is, doet niets af aan het feit dat ze onwenselijk is. Met name in kennisintensieve geautomatiseerde sectoren zou een bedrijf eigenlijk niet ingrijpende beslissingen mogen nemen zonder een inschatting van morele risico’s en consequenties. Net zoals investeringsbeslissingen vooraf gegaan worden door een zorgvuldige bepaling van de winstverwachting, zou tenminste een poging gedaan moeten worden de morele balans op te maken.
Hoewel veranderingen op handen lijken te zijn, blijven ethische aspecten vooralsnog duidelijk in de schaduw staan van talloze andere zaken, waaronder niet in het minst de financiën. Men is zich nog te weinig bewust van het feit dat we nu de route moeten uitstippelen die ons in staat stelt de gewenste richting en vorm te geven aan de cyber-samenleving van morgen. Hoelang zou het nog duren voordat men daadwerkelijk inziet dat de oude volkswijsheid ‘bezint, eer ge begint’ ook in het digitale tijdperk haar geldigheid niet heeft verloren?
Erik Feijen Adviseur Turner Solutions Jeroen De Ridder Toegevoegd Docent Faculteit Tbm Tu Delft
Boeken en websites
Omdat ethiek en ict een nog relatief jong vakgebied is, bestaan er nog weinig of geen standaardwerken of algemeen geaccepteerde gezaghebbende publicaties. Het volgende overzichtje geeft echter een aardig beeld van wat er zoal speelt.
Boeken:
Hoven, M. Jeroen van den. Wadlopen bij opkomend tij – Denken over Ethiek en Informatiemaatschappij. Faculteit der Wijsbegeerte, Erasmus Universiteit Rotterdam. 2000. ISBN 9090137947.
Langford, Duncan (ed.). Internet Ethics. Palgrave, 2000, ISBN 0312232799.
Johnson, Deborah G. Computer Ethics. Prentice Hall, 1993, ISBN 0132903393.
Johnson, Deborah G. & Helen Nissenbaum (eds.). 1995. Computers, Ethics and Social Values. Prentice Hall. ISBN 0131031104.
Graham, Gordon. The Internet: A Philosophical Inquiry. Routledge Publishers. 1999. ISBN 041519749X. (Nederlandse vertaling: Graham, Gordon. 2001. Internet: Een filosofisch onderzoek. Uitgeverij Lemniscaat. ISBN 9056373501.)
Tijdschriften:
Ethics and Information Technology (http://www.wkap.nl/journalhome.htm/1388-1957)
Websites:
Centre for Computing and Social Responsibility: http://www.ccsr.cse.dmu.ac.uk
Philosophy of Information and Communication Technology: http://www.eur.nl/fw/fict/
Online Ethics Center for Engineering and Science: http://www.onlineethics.org
Unesco’s Information for All Programme
Het Information for All Programme (Ifap) is voortgekomen uit de samenvoeging van twee oudere programma’s: het General Information Programme en het Intergovernmental Informatics Programme. In oktober 2000 zijn de statuten van het programma goedgekeurd. Op de onlangs gehouden (juni 2001) Uitvoerende Raad van de Unesco bleek nog eens duidelijk dat het programma brede belangstelling heeft binnen de Unesco en beschouwd wordt als één van de belangrijkste initiatieven in de komende jaren.
De Unesco heeft in 1989 een nieuwe communicatiestrategie aangenomen waarin twee hoofddoelen worden geïdentificeerd. Het gaat om het bevorderen van het vrije verkeer van informatie en de universele toegang tot informatie enerzijds, en van ‘capacity building’ in de lidstaten anderzijds. Het mandaat van de Unesco, zoals vastgelegd in artikel 1 van haar constitutie, luidt dat de organisatie zal ‘samenwerken om de wederzijdse kennis en het begrip tussen volkeren te bevorderen door gebruik van alle vormen van massacommunicatie’. Daarvoor wordt aanbevolen ‘de nodige internationale conventies tot stand te laten brengen om het vrije verkeer van ideeën in woord en beeld te bevorderen’.
Deze twee hoofdprincipes zijn sindsdien terug te vinden in het communicatie- en informatieprogramma dat om de twee jaar door de Algemene Conferentie wordt vastgelegd. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de inhoud en toegankelijkheid van informatie en anderzijds de nodige infrastructuur die de informatiemaatschappij mogelijk maakt. Het overkoepelende Ifap legt de nadruk op het eerstgenoemde punt, waarbij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens wordt beschouwd als basis voor de informatierechten in het digitale tijdperk. Het Ifap wil daarom voorzien in de behoefte aan een internationaal debat over het behoud en de toegankelijkheid van informatie, de deelname van allen in de wereldwijde informatiemaatschappij en de ethische, juridische en maatschappelijke gevolgen van de ontwikkeling van ict.
Om deze doelen te bereiken zal het Ifap de ontwikkeling van gezamenlijke strategieën, methoden en technieken bevorderen. In het programma zijn vijf hoofddoelen vastgelegd:
Voor meer informatie, zie de Unesco-website:
Hiervoor zijn verschillende strategieën ontwikkeld op vijf beleidsterreinen:
http://www.unesco.org/webworld/ifap
http://www.unesco.org/webworld/future