Het hoger onderwijs is volgens mij de enige organisatie die een feestje geeft als de klanten vertrekken… Maar ik hoop en verwacht dat daar snel een eind aan gaat komen.
Toen ik net afstudeerde hadden we congressen over de ‘komende’ Education Permanente. Inmiddels is die er, maar bij nader inzien onder Angelsaksische vlag. ‘Life long learning‘ en ‘employability‘ zijn de steekwoorden geworden. Van werkwoorden die de student als object zagen (opleiden) naar werkwoorden die de lerende als onderwerp hebben. Niet toevallig. Want we zijn ook wat opgeschoven in de emancipatie: mensen nemen meer en meer zelf verantwoordelijkheid voor hun carrièreverloop. Allemaal grote veranderingen, waarin het initieel (beroeps)onderwijs een eigen positionering moet zien te vinden. Voor de klantjes in de dagopleiding, en als leverancier van postinitieel onderwijs. En dat veronderstelt een andere aanpak dan het vrolijk uitzwaaien op 22-jarige leeftijd van de aanstaande beroepsbevolking.
We weten immers maar al te goed dat een aantal zaken die je geleerd hebt in hoger en wetenschappelijk onderwijs heel snel veranderen. Organisaties beginnen meestal meteen met het verder scholen van de instromende beginners. Gelukkig niet meer onder het motto ‘ze kunnen nog geen hamer vasthouden’, maar nu meer, omdat werken nu eenmaal anders gaat dan studeren. En omdat het opnieuw gaat om een socialisatieproces: elke omgeving wil graag zijn eigen riten overdragen op nieuwelingen.
Een tijdje later begint dan het echte onderhoud en verdiepen van de in de opleiding verworven competenties. Onderhoud dat structureel blijkt te zijn geworden in veel organisaties. (In mijn BSO-tijd riep ik wel eens opgewekt dat er bij ons – in formele en informele setting – vast bijna net zoveel geleerd werd als onder het regime van de minister van OCW. En dat wij en passant nog geld verdienden ook.)
Hoe bereid je jonge mensen nu zo goed mogelijk voor op dat continue veranderingsproces? En hoe help je ze om er sturend in te kunnen worden? En om hun eigen keuzes te kunnen maken? Onderwijs zit altijd met het probleem dat de vraag diffuus en niet georganiseerd is. Waardoor het moeilijk is om uit je aanbodgericht denken los te komen.
Dat zicht krijgen op de markt en de verschillende segmenten daarvan lijkt me een moeilijke puzzel voor het hoger en wetenschappelijk onderwijs. Mijn aanpak zou zijn: zorg dat je bent waar ‘het’ gebeurt, en groei zelf op die manier mee in de ontwikkeling. En ontwikkel als bedrijfstak je kerncompetentie om beleid te maken op basis van omgevingsverandering. Borg dat je de belangrijke impulsen waarneemt. En veranderingsgezind bent. Het is immers niet niks om aan de basis te staan van vrijwel elke carrière. Noblesse oblige.
Zorg dus eerst en vooral voor een open relatie met de omgeving.
Onderhoud een blijvende relatie met de alumni. De meeste ex-studenten dragen hun opleiding en hun opleiders een heel goed hart toe. Gebruik hen als informant in de buitenwereld en vraag feedback op hun eigen studie. Leg ze nieuw beleid voor, en vraag om reacties. Kortom: onderhoud met hen een positief werkende relatie. Middels hen heeft het onderwijs een venster op de organisaties waar zij werken, en op een andere generatie. Natuurlijk zijn ze toekomstige klanten. Maar gebruik de relatie ook om te borgen dat de initiële opleiding klopt. Betrek hen als Raad van Advies bij het innoveren van het curriculum. Customer intimacy heet dat in ‘New Speak’.
Duale leertrajecten zijn ook rijke bronnen voor toekomstverkenningen. Niet alleen goed voor een bepaalde groep studenten, maar ook voor de docenten zelf. Want er ontstaat vanzelf contact met de praktijk. Inspiratie voor het nadenken over vorm en inhoud van het ‘gewone’ curriculum.
Paradoxaal genoeg zijn de opbrengsten van de postinitiële cursussen misschien wel meer immaterieel dan materieel. Je kunt ze zien als marketinginstrument. Misschien leert de opleiding immers wel meer dan de cursist. Terwijl zij een nieuw kunstje leren, leert de ‘docent’ dat deze cursisten anders leren, en dat zij de stof ook op andere manieren willen verteren – en op andere tijden en andere plekken. De dagstudenten laten zich de school nog wel in lokken, de anderen zoeken ook naar korte modules, en modules in digitale vormen. Ze staan open voor online coaching, en willen in communities ervaring uitwisselen. Langs die weg doet het onderwijs ervaring op met de verandering die ict brengt voor de docent, de student en de opleiding. Later ook door te vertalen naar de dagstudenten. Alweer een mes dat aan twee kanten snijdt.
Misschien kunnen de onderwijsinstellingen ook wel een rol spelen in de certificering van elders verworven competenties, als geaccrediteerde opleiding. Nu de arbeidsmarkt ook een beetje volatiel aan het worden is, zien we onverwachte carrièrebochten. Er zijn instromers alom en dus is er behoefte aan niveaubepaling van de niet middels ‘gewone’ opleidingen verworven competenties. Het vereist verdieping van het denken over doelstellingen in termen van individuele competenties.
Natuurlijk zijn er wetten en praktische bezwaren. De onderwijsbekostiging honoreert de tijd en aandacht voor de buitenwereld niet altijd. Maar als de ontwikkeling naar ‘life long learning‘ er echt is, en de kennisinfrastructuur daarmee niet in de pas zou lopen, hebben we maatschappelijk een groter probleem dan de wrijvingswarmte die nodig is om tot een nieuw bekostigingsysteem te komen.
Des te helderder het beeld is van de rol die hoger en wetenschappelijk onderwijs in de kenniseconomie wil, kan en moet spelen, des te groter de kans dat die uitvoeringsperikelen ook wel voor elkaar komen.
Ik ben benieuwd hoe lang het dan gaat duren, voordat ook bedrijven vouchers kunnen innen.
Trude Maas is werkzaam bij Hay Nederland en daar verantwoordelijk voor de sector ict-dienstverlening. Ze is commissaris bij ABN/Amro en voormalig senator voor de PvdA.