Minister Loek Hermans verdedigt deze week zijn plannen voor een zelfstandig Kennisnet. De onderwijsminister wil af van een groot deel van zijn verantwoordelijkheid voor het landelijke intranet voor het onderwijs, musea en bibliotheken. De totstandkoming van Kennisnet wil de hij overlaten aan een zelfstandige stichting.
In een brief aan de Tweede Kamer stelt de minister dat er een raad van toezicht komt uit leden van de samenwerkende werkgeversorganisaties, besturenbonden en de vereniging voor schoolleiders. De feitelijke gebruikers van Kennisnet ontbreken dus in die raad. Het is de bedoeling dat de ouders, docenten en leerlingen deel gaan uitmaken van een op te richten gebruikersraad.
Joint-venture
De stichtingsvorm heeft instemming van de Tweede Kamer. Deze gaf in eerder overleg te kennen voor de stichtingsvorm te voelen, en niet voor overname van Kennisnet door het bedrijfsleven. Overigens mag de stichting wel joint-ventures aangaan met het bedrijfsleven door werkmaatschappijen op te richten. Daarbij moet Kennisnet een belang hebben dat groter is dan 50 procent – toestemming krijgen van de minister.
De minister stelt dat hij voor eind dit jaar een beslissing wil nemen over het al dan niet voortzetten van het contract met Nltree, het consortium van samenwerkende kabelbedrijven dat voor de aansluitingen op Kennisnet zorgdraagt. Een week na het verschijnen van de brief van Hermans werd duidelijk dat het Nltree om een aantal redenen niet zal lukken alle scholen voor eind 2001 aangesloten te hebben.
Met de voorgestelde overdracht wil de minister de continuïteit van Kennisnet als basisvoorziening in het onderwijs met daarop een kwalitatief hoogwaardig aanbod waarborgen. Met name de portaal-functie betekent in de huidige situatie volgens hem een te grote inhoudelijke betrokkenheid van de onderwijsminister bij het onderwijs.
Tot de hoofdtaken van de stichting behoort het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van voor het onderwijs relevante inhoud. Zelf zal de stichting zich niet met contentontwikkeling gaan bezighouden. Het uitbouwen van de marktfunctie, waarbij vraag en aanbod bij elkaar komen, wordt gezien als de belangrijkste doelstelling van Kennisnet
Reclame
Een ruime meerderheid van de Tweede Kamer vindt reclame op het onderwijsnetwerk niet gewenst. Toch wil Hermans dat toestaan. Om de leerlingen niet aan al te veel reclame bloot te stellen, heeft hij samen met onderwijsorganisaties regels geformuleerd over wat wel en wat niet mag.
Het handvest staat onder meer geen advertenties toe in lesmateriaal. Reclames voor drugs, tabak, alcohol, gokken, seks- en geneesmiddelen zijn helemaal uit den boze. Banners en logo’s wil de minister blijven toestaan; deze uitingen mogen maximaal 5 procent van de scherm-oppervlakte in beslag nemen. Beheerders van Kennisnet moeten er zelf op toezien dat de reclame voldoet aan fatsoensregels, zoals de regels van de Reclame Code Commissie.
Naast de marktactiviteiten wordt veel belang gehecht aan het verder ontwikkelen van gemeenschappen van onderwijsgevenden, de ‘kringen’. Hierbij wordt uitgegaan van ‘de decentrale ontwikkelkracht’ van gebruikers zoals scholen, leraren en leerlingen. Deze zijn namelijk niet alleen gebruikers van content, stelt de minister in zijn brief aan de Tweede Kamer, maar functioneren ook als producenten van zelfontwikkelde inhoud.
Vooral nemen, weinig delen
Kennisnet moet docenten in staat stellen op eenvoudige wijze hun eigen educatieve materiaal uit te wisselen. Het onderwijsintranet moet leiden tot ‘communities’ van docenten, die elkaar helpen met het onderwijs door het uitwisselen van tips en trucks, en door het beschikbaar stellen of verbeteren van lesmethoden.
Of deze marktplaats voor de vrije uitwisseling van onderwijsmateriaal er werkelijk komt, is, volgens onderzoeker Bert Moonen onzeker. Moonen promoveerde vorige week aan de Universiteit Twente op zijn onderzoek naar het functioneren van docentennetwerken op internet.
Het op het onderwijsnetwerk ter beschikking stellen van concreet lesmateriaal is volgens hem van cruciaal belang, willen nieuwe methoden voor onderwijs kans van slagen krijgen. De meeste docenten zijn volgens hem echter voornamelijk geïnteresseerd in het nemen van informatie en niet in het delen.
Het komt dan toch weer neer op de commercie: een belangrijk onderdeel van Kennisnet wordt Escon, het samenwerkingsproject van vier grote educatieve uitgeverijen. De vier werken samen met Kennisnet aan het ter beschikking stellen van digitaal materiaal, passend bij een van de lesmethodes. Dat materiaal komt niet vrij beschikbaar. De uitgevers steken veel tijd in het regelen van specifieke toegangs- en gebruiksrechten voor hun programma’s.
Antipathie en achterdocht
Een van de meer succesvolle gemeenschappen op Kennisnet is die voor de informaticadocenten. De site trekt zo’n driehonderd van de ruim 750 docenten voor dit vak uit het tweede fase-onderwijs (de hogere klassen middelbaar onderwijs). De gemeenschap verzamelt volgens Peeters vergeleken met andere ‘communities’ veel adressen van webpagina’s die door de docenten geschikt worden geacht voor het onderwijs. Deze database, de vakwijzer, is een van de belangrijkste graadmeters voor het succes van een onderwijsgroep op internet. Peeters: "Wij verzamelden er al zo’n driehonderd. Andere gemeenschappen hebben er slechts enkele tientallen verwijzingen."
Peeters doet verwoede pogingen ook de docenten informatiekunde bij zijn gemeenschap te betrekken. Daarvan zijn er zo’n duizend in Nederland. Op de site laten zich slechts enkelen zien. "Kennisnet heeft een probleem. De infrastructuur is niet erg goed en er is te weinig inhoud op het netwerk. Een aantal docenten is ook achterdochtig of koestert antipathie tegen het initiatief. Daarom gebeurt er ook zo weinig. Maar als niemand wat doet, komt het nooit goed."