Enkele weken geleden wond Henk Boot, lid van de redactie van deze krant, zich in het commentaar op over kamervragen van een PvdA Tweede Kamer-lid (Computable 20 april, pagina 32). Boot ergerde zich eraan dat het desbetreffende Kamerlid vragen stelde die hij met een eenvoudige zoekactie op internet zelf had kunnen beantwoorden.
De redacteur sprak de vrees uit dat in de Tweede Kamer nogal wat ‘it-nitwits’ zitten. Nu kan Boot natuurlijk worden tegengeworpen dat het ook weer niet zo erg is dat niet een Kamerlid zelf, maar een ambtenaar van de aangesproken Minister het antwoord op een vraag opzoekt. Hoogstens kost het een paar belastingcenten extra.
Toch deel ik de zorg van Boot. Ik ben zelfs bang dat het voorbeeld dat hij noemt niet alleen symptomatisch is voor een gebrek aan it-kennis, maar ook voor een ander probleem. In eerdere columns heb ik al eens beschreven dat er steeds meer wettelijke regels komen rond ict en dat die regels voornamelijk uit Brussel afkomstig zijn. Meestal gebeurt dat in de vorm van richtlijnen. Die werken niet direct, maar moeten door de lidstaten worden omgezet in nationale wetgeving. Iedere richtlijn bevat een termijn waarbinnen die omzetting moet hebben plaatsgevonden. Recente voorbeelden van wetgeving als gevolg van richtlijnen zijn de Telecommunicatiewet, de (nog in werking te treden) Wet bescherming persoonsgegevens, en aanpassingen van ons burgerlijk wetboek als gevolg van richtlijnen over contracteren op afstand, elektronische handel en elektronische handtekeningen.
Die laatste richtlijn – over elektronische handtekeningen – dateert van 13 december 1999 en is op 19 januari 2000 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Je zou kunnen zeggen dat door die publicatie iedereen geacht wordt de richtlijn te kennen (net zo’n fictie als dat iedereen de wet zou kennen, maar vooruit). De richtlijn bepaalt dat omzetting in nationale wetgeving moet plaatsvinden vóór 19 juli 2001, over een kleine twee maanden dus.
Maar terug naar de Tweede Kamer. Op 4 oktober 2000 werden door de leden Cherribi en V�ute-Droste van de VVD vragen gesteld over de rechtsgeldigheid van de digitale handtekening. Ze stelden die vragen naar aanleiding van een bericht in – jawel – Computable. Dat komt wel vaker voor: in de afgelopen drie jaar werden tien keer kamervragen gesteld naar aanleiding van publicaties in uw lijfblad. In dit geval betrof het een bericht over de inwerkingtreding in de Verenigde Staten van de ‘Electronic Signatures in Global and National Commerce Act’. Die wet geeft regels die vergelijkbaar zijn met de regels die Nederland zal moeten krijgen op grond van de richtlijn elektronische handtekeningen. Zoals gezegd, bepaalt de richtlijn ook wanneer die regels er moeten zijn. Niettemin stelden Cherribi en V�ute-Droste aan maar liefst drie ministers (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Justitie) de vraag: welke streefdatum hanteert u voor het invoeren van een digitale handtekening met rechtsgeldigheid in Nederland? Ook overigens geven de Kamerleden er in hun vragen op geen enkele manier blijk van dat zij de desbetreffende richtlijn kennen. Natuurlijk zijn de verhoudingen in Nederland zo dat de minister niet antwoordt: "valt u mij niet lastig met vragen waarop u het antwoord niet alleen zelf had kunnen, maar ook moeten weten". Nee, de minister geeft netjes antwoord en wijst daarbij onder meer op het bestaan van de richtlijn en op de uiterste datum van omzetting in de Nederlandse wetgeving.
Dit voorbeeld bevestigt mijn vrees dat Kamerleden bewindslieden liever vragen stellen naar aanleiding van artikelen in de media, en dan met name artikelen over gebeurtenissen in de Verenigde Staten, dan dat zij de regering controleren op een voor ict-regelgeving essentieel punt, namelijk of de regering wel tijdig de juiste wetsvoorstellen indient ter implementatie van Europese richtlijnen. Om die controlerende taak te kunnen vervullen, is het natuurlijk wel noodzakelijk dat de Kamerleden de desbetreffende richtlijnen kennen. En ik zeg het Boot na: al die richtlijnen zijn eenvoudig op internet te vinden.
Als de regering een implementatievoorstel indient, dan valt verder op dat Kamerleden tijdens de parlementaire behandeling aandringen op wijzigingen waarvoor de desbetreffende richtlijn helemaal geen ruimte biedt. Onder meer bij de parlementaire behandeling van de Wet bescherming persoonsgegevens hebben we daarvan staaltjes gezien.
Al met al past enige bezorgdheid over het Europese bewustzijn van de leden van de Tweede Kamer: met Boot zou je kunnen spreken van Euro-nitwits. Is dat gebrek aan Europees bewustzijn erg? Ja. Niet alleen wordt onze ict-wetgeving en de kwaliteit daarvan de komende jaren vrijwel uitsluitend door Europese regels bepaald, maar implementatie van die regels moet ook in hoog tempo plaats vinden. Dat kan alleen als de wetgever, en de Tweede Kamer is daar onderdeel van, zijn werk snel en goed doet. Slecht geïnformeerde Kamerleden zijn daarbij een blok aan het wetgevende been.
Joost Linnemann is advocaat bij Kennedy van der Laan in Amsterdam en behartigt de it-belangen en het elektronisch zakendoen van grote multinationals.