In deze rubriek heeft u al eerder kunnen lezen over de herziening van de Europese regelgeving voor elektronische communicatienetwerken. Op 1 maart 2001 heeft het Europees Parlement de eerste lezing vastgesteld over de eerste drie richtlijnen uit het pakket voor elektronische communicatienetwerken.
De Raad van nationale ministers heeft op 4 april 2001 over deze drie wetsvoorstellen een politiek akkoord gesloten. Ik zal een aantal van de verschillen in de voorgenomen Kaderrichtlijn aangeven die er helaas bestaan in de posities van Raad en Parlement. In de vervolgfase zal het debat zich hier vooral op toespitsen.
In de kaderrichtlijn voor elektronische communicatienetwerken is een sleutelrol weggelegd voor het begrip Aanmerkelijke Markt Macht (AMM). Dit concept bepaalt voor welke telco’s speciale verplichtingen gelden vanwege hun machtspositie op de markt. Een andere belangrijke factor is de manier waarop de Nationale telecom-toezichthouder een markt analyseert. Deze twee onderwerpen zijn geregeld in artikel 13 en 14 van de kaderrichtlijn. Een derde belangrijk punt vormt het mechanisme voor consultatie en transparantie. Voordat een toezichthouder een verplichting oplegt, moet er eerst een grondige marktanalyse gemaakt worden, en dienen de markt en de Europese Commissie geconsulteerd te worden. Bovendien moeten de verschillende telco’s weten wie, welke verplichtingen opgelegd krijgen: er moet transparantie zijn.
In het overgangstraject van monopolie naar algemene mededinging, waarin de Europese telecomsector zich bevindt, is het belangrijk om het einddoel goed voor ogen te houden. Dit einddoel is volledige mededinging in een pan-Europese markt.
Zowel in het AMM-concept als in de marktanalyse komt het einddoel tot uitdrukking door de keuze om de wetgeving die nu nog sectorspecifiek geldt, toch al te baseren op de principes van algemeen mededingingsrecht. Hierover zullen Raad en Europees Parlement het waarschijnlijk wel eens worden. De Europese Commissie heeft voor de concrete invulling van het AMM-begrip en de methoden van marktanalyse een ontwerprichtsnoer gepubliceerd, die ik van harte verwelkom. Dit richtsnoer is gebaseerd op een groot aantal criteria van algemeen mededingingsrecht, die het EP ook heeft geformuleerd in zijn versie van het AMM-artikel. De Raad heeft aangegeven het met deze criteria eens te zijn. Als dit akkoord bereikt wordt, dan is er een belangrijke doorbraak ten opzichte van de huidig geldende wetgeving die vooral knellend is voor de mobiele sector.
Helaas liggen de kaarten totaal anders bij het consultatie- en transparantie-mechanisme. In het bereiken van een werkelijke Europese interne markt voor telecommunicatie is een belangrijke rol weggelegd voor de Europese Commissie. De Commissie kan goed toezien op het ontstaan van een pan-Europese markt voor elektronische communicatie, beter dan de vijftien toezichthouders samen. Niet omdat de toezichthouders niet goed zouden werken, maar omdat de Europese Commissie deze opdracht en bevoegdheid heeft van de Europese Unie. Voor specifieke deelmarkten in zo’n pan-Europese telecomsector, niet noodzakelijkerwijs grenzend aan de landsgrenzen van de lidstaten, zijn de toezichthouders met hun specifieke vakkennis natuurlijk van groot belang.
Tot mijn grote teleurstelling heeft de Raad van Ministers ervoor gekozen om over artikel 6 een positie in te nemen die vooral gericht is op het handhaven van vijftien nationale elektronische communicatiemarkten met handhaving van nationale bevoegdheden en een minimale rol voor de Europese Commissie. Helaas moet ik constateren dat de ministers binnen één jaar tijd hun fraaie conclusies van de top in Lissabon al vergeten zijn. De Raad kiest ervoor om de Europese Commissie om te vormen van een slagvaardige instelling tot een soort adviserend comité, waarvan de toezichthouders in de meest positieve gevallen notie moeten nemen alvorens te beslissen. Als de Commissie een voorgenomen beslissing van de toezichthouder in strijd acht met EU-recht, dan mag de Commissie gedetailleerd argumenteren waarom zij dat denkt.
Hoe groot is het contrast met de positie van het Europees Parlement. Hier wordt iedere toezichthouder verplicht om een ontwerpbeslissing tot ingrijpen – met pan-Europese effecten op de elektronische communicatiemarkt – voor te leggen aan de Commissie. De Commissie checkt dan of deze ontwerpbeslissing voldoet aan de Europese regels. Is dat niet het geval, dan moet de toezichthouder zijn ontwerpbesluit herzien. Uiteraard geldt deze bevoegdheid van de Commissie alleen voor de besluiten van een toezichthouder die een pan-Europese werking hebben, zoals het organiseren van veilingen.
Met veel pijn en moeite heeft het EP ook spectrumallocatie toegevoegd aan de competenties van de Commissie. Ook op dat punt neemt de Raad een andere positie in. Na alle ellende met de Umts-veilingen is dat onbegrijpelijk. Ik zal dan ook in het EP mijn uiterste best doen om in de tweede lezing van het EP deze elementen weer opnieuw in te voegen. Concreet houdt dit in dat de invulling van artikel 6 een zeer grote rol zal gaan spelen in de tweede lezing van het EP. Gezien de ver uiteenlopende standpunten van Raad en Parlement, lijkt een conciliatie onafwendbaar, tenzij het Belgisch voorzitterschap in de tweede helft van dit jaar een meer pan-Europees standpunt gaat innemen en de kloof met het EP verkleint. Snelle besluitvorming over telecom-wetgeving is van belangrijk voor de sector. Maar slechte wetgeving zoals voorgesteld door de Raad is schadelijker dan eventuele vertragingen in de wetgevingsprocedure.
Wim G. van Velzen, CDA-Europarlementariër, woordvoerder ict en vice-voorzitter EVP-ED fractie – http://www.wimvanvelzen.nl