Wat te doen met een besturingssysteem waarvoor vrijwel nog geen specifieke toepassingen bestaan, de ‘native’ applicaties? Uitproberen, want meer kun je er niet mee. Hoewel dat met Mac OS X nog blijkt mee te vallen, dankzij de Classic-omgeving waarin alle oude toepassingen nog aardig draaien. Maar voordat alles wil opstarten ben je dicht in de buurt van een zenuwinzinking, ondervond Erik Vlietinck. Voor doordouwers blijkt dit besturingssysteem echter toch wel de moeite waard, al was het maar omdat zij eerder dan anderen het compleet nieuwe gezicht van de Mac onder de knie krijgen.
De ontwikkeling van Mac OS X heeft uiteindelijk een kleine twee jaar geduurd. Op 24 maart 2001 was het dan zover. Het vernieuwde besturingssysteem werd met stille trom voorgesteld en zonder de marketinghype die Jobs er traditioneel van maakt. Dat ‘build 4K78’ niet met veel fanfare werd voorgesteld, had zo zijn redenen. Zo wordt deze versie tot in de zomer niet met nieuwe machines meegeleverd. Verder blijkt na een paar weken werken met dit besturingssysteem, dat het toevoegsel ‘retail version’ beter vervangen kan worden door een waarschuwing dat deze ‘build’ niet geschikt is voor mensen die niet graag met hun systeem knutselen – kortom: de gemiddelde Mac-gebruiker.
Nu heeft Jobs in zijn laatste speech over Mac OS X in januari wel uitdrukkelijk gezegd dat deze versie alleen goed was voor ‘early adopters’, maar het selectieve gehoor en korte geheugen waarover de meeste Mac-aanhangers blijken te beschikken, zorgde al voor veel vervloekingen en verwensingen aan het adres van Apple. Terwijl de Amerikaanse pers – ook deze die Apple-producten meestal meedogenloos de grond in boort – toch vrij positief is over dit nieuwe besturingssysteem. Maar journalisten zijn dan ook doordouwers, en de wat technisch ingestelden gaan duidelijk uit hun bol voor de mogelijkheden van de nieuwe versie.
Eerlijk toegegeven: zelfs de inmiddels al opgefriste versie – op 15 april zaten we aan ‘build 4L13’ – die momenteel wordt verspreid, is niet voor mensen die onder de druk van deadlines en contractuele afspraken werk op tijd moeten leveren. Daarvoor is dit nieuwe besturingssysteem te veel een vreemde eend in de bijt en nog te weinig consistent in zijn gedragingen. Sommige gebruikers luchten op de forums die Apple organiseert hun frustratie door te stellen dat dit bèta-software is. Sommige gebreken gaven in de allereerste versie inderdaad die indruk, maar de waarheid is gewoon dat Apple de beloofde datum per se wilde halen. Dat wordt ten overvloede bewezen door de eerste update, die veel stabieler is en keurig met Classic werkt. Wie met de eerste update op meer functionaliteit rekende, komt bedrogen uit. De meest noodzakelijke functies voor Mac-gebruikers zitten gewoon nog niet in Mac OS X.
Frustraties genoeg
Veel van de niet of gebrekkig werkende functies heeft Apple voorlopig uit het systeem geweerd. Voorbeelden zijn de sturingsbestanden voor dvd- en cd-rw-spelers. Die ontbreken, wat betekent dat je geen digitale videodisk kunt spelen of opnemen, noch een compact disk branden. Verder is tot grote frustratie van vele Mac-gebruikers geen ondersteuning aanwezig voor Apple’s (overigens geslaagde) implementatie van ‘wireless lan’ (Ieee 802.11) dat Airport heet. Ook muzikanten die de Mac gebruiken moeten tot hun afgrijzen vaststellen dat Mac OS X nog nooit van Midi heeft gehoord.
En dat zijn dan de gedocumenteerde gebreken waarvoor Apple zelf verantwoordelijk is. Die zijn dus niet echt heel erg, want er staan nog verscheidene updates aan te komen die een aantal ervan nog voor de zomer zullen verhelpen. Erger wordt het als je een peperdure Adaptec Power-Domain 39160 Ultra 160 Scsi-kaart in je systeem hebt geïnstalleerd. Of een Adaptec 29160. Had je maar geen Adaptec moeten kopen, want Mac OS X-drivers voor deze kaarten zijn er gewoon nog niet. Dus, hoewel Adaptec de huisleverancier is van Apple omdat de kwaliteit van hun Scsi-oplossingen nu eenmaal tot de beste in zijn soort behoort, zijn dure Ultra160-schijven niet eens zichtbaar te maken op het bureaublad.
Adaptec heeft inmiddels aangekondigd dat het weinig zinvol is ver voor de zomer drivers te ontwikkelen, want dan moet Mac OS X helemaal ‘af’ zijn. Het bedrijf legt de verantwoordelijkheid bij Apple die de laatste bèta-maanden van het besturingssysteem een bewegend doel maakte, met systeemmappen die met elke ‘build’ van plaats veranderden en Carbon API’s die om de haverklap fijn werden afgesteld.
Zelfs Apple’s meest eigen producten werken grotendeels nog niet onder OS X, en wellicht ook om die reden. In elk geval leidt het ertoe dat het huidige Mac OS X een kreupel besturingssysteem is. Maar daar moet ik dan toch meteen de kanttekening bij maken dat deze kreupele aardig uit de voeten kan met zijn krukken. Leest u daarom vooral verder over de kommer en kwel rond dit besturingssysteem.
Welles, nietes
Het sleutelbegrip dat Mac OS X in deze fase het best omschrijft is ‘inconsistentie’. Adaptecs nieuwste Ultra160 Scsi-kaarten worden niet herkend wegens het ontbreken van drivers, maar een oudere Ultra80 kaart die niet eens langer wordt ondersteund (de Power-Domain 2940U2W voor kenners) blijkt wel te werken. Frustrerend is dat dit nergens wordt vermeld – of dat het wordt afgeraden de kaart te gebruiken, want Adaptec liet in een telefonisch gesprekje weten dat de kaart wel werkt, maar dat Adaptec niet garandeert dat "ie mijn systeem niet in de soep draait".
Het meegeleverde ‘handboek’ is een brochure van een twintigtal pagina’s. De hulpfunctie werkt wel uitstekend, en heeft een automatische update-functie die vanaf het internet regelmatig informatie gaat bijtanken, maar is ook niet voldoende en vangt de inconsistenties niet op.
Firewire (Ieee 1394) apparaten zijn bijvoorbeeld wel ‘hot-pluggable’, maar vaak (zoniet altijd) moet je ze twee keer aan het systeem aanbieden vooraleer ze herkend worden. Overigens is de documentatie die Apple op het Web plaatste voor ontwikkelaars in dit verband wel verhelderend. Zo wordt daar uitdrukkelijk gesteld dat Firewire niet ten volle ondersteund wordt. Helaas zullen maar weinig gewone gebruikers zich een weg worstelen door drie documenten die samen zo’n duizend pagina’s beslaan om aan dit soort weetjes te geraken.
En zo kan ik nog wel een tijdje blijven doorgaan. De meeste ‘early adopters’ van Windows NT leven wellicht met die arme Mac OS X-stakkers mee. Hoewel, bij het OS X-volkje zitten er aardig wat NT- en Unix-jongens. In de diverse forums – ook deze die niet door Apple in het oog worden gehouden – zie je niet zelden berichten waarin deze versie uit hun vergelijking nog aardig goed naar voren komt.
En uit eigen ervaring kan ik met de hand op het hart zeggen: geef mij maar tien Mac OS X-installaties boven één Windows 2000-installatie. Ook de manier waarop het ingewikkelde Unix-systeem in toom wordt gehouden, draagt veel bewondering weg, zelfs van Linux-mensen. Neem bijvoorbeeld het netwerkgedeelte. Apple heeft er heel slim voor gezorgd dat daar alles tot in de puntjes werkt. Dat wil zeggen dat ik moeiteloos in eenzelfde controlepaneel dat ook alle andere systeemvoorkeuren regelt, mijn Postscript-printer kan aansturen via het Unix-printing protocol (LPR), mijn kleine lan via manuele IP-adressen, en mijn internettoegang via PPPoE (point-to-point over Ethernet).
Vooral voor dat laatste vreesde ik, omdat mijn Adsl-provider, Belgacom, niet bekend staat om zijn openheid voor standaarden. Hoewel in het Mac OS X-paneel alles op een andere plek stond dan ik gewend was, en een paar parameters anders heetten, werkte PPPoE zonder morren. Afhankelijk van de volgorde waarin ik mijn netwerkinstellingen plaats in het controlepaneel, staat het systeem me toe om zonder Network Address Translation (NAT) een verbinding te hebben bij het opstarten zonder dat ik daar verder iets van merk. Er was ook geen gedonder met domeinnamen of andere ingewikkelde toestanden, zoals bij RAS (Remote Access Services) meer het geval is. Gewoon PPP aanklikken voor PPPoE, manueel voor het lan en correcte IP-adressen instellen – een kind doet de was.
Radicale breuk
Alle mogelijkheden die een modern besturingssysteem heeft, zijn dus allemaal wat gemakkelijker en beter geïmplementeerd dan bij Windows het geval is. Maar Mac OS X vormt, in tegenstelling tot Windows NT, dan ook een radicale breuk met het verleden. Toepassingen moeten er ingrijpend voor aangepast worden – ‘Carbonised’ zoals dat bij Apple heet – of, om de meest optimale functionaliteit uit het systeem te halen, gewoon herschreven in Apple’s object-georiënteerde Cocoa-taal.
Overigens is de radicale breuk met het verleden geen slechte zaak. Windows NT en zelfs 2000 houden nukjes en grilletjes die in belangrijke mate toe te schrijven zijn aan de ‘backward compatibility’ die Microsoft per se wil behouden. Dat verlangen is bij Mac OS X overduidelijk niet aanwezig. Net als bij de i-Mac op hardwareniveau, is OS X een radicale breuk met wat geweest is. Daarom ook dat een maand werken met de nieuwe versie toch een positieve ervaring is.
Het besturingssysteem maakt immers duidelijk dat er nog veel meer paardenkracht onder de motorkap steekt dan nu al zichtbaar is. Nu zal nooit alles pais en vree worden. Zo moeten Mac-gebruikers niet denken dat OS X zal evolueren naar een systeem dat je met niks nog onderuit haalt. Daarvoor heb je een ‘hardened Unix’ nodig, zo eentje dat is ingebouwd in Stratus Computer-systemen, en dat een navenant prijskaartje heeft.
Getest en goed bevonden
Ondanks alle inconsistenties waarvan Mac OS X nog blijk geeft, ben ik ervan overtuigd dat Apple hiermee in de roos heeft geschoten. Net als Gartner denk ik – op basis van mijn eigen ervaringen en inschattingen – dat bedrijven dit systeem niet links zouden mogen laten liggen. Gartner is van oordeel dat organisaties die in Unix willen investeren, de nieuwe versie nu zeker in een testproject moeten inzetten.
Gartner denkt dat omdat Mac OS X in wezen natuurlijk vooral duidt op de ‘shell’ Aqua, en die vormt de interface. Zelf ben ik van oordeel dat diverse ontwikkelaars die niet tot Apple’s traditionele leveranciers behoren, nu al duidelijke signalen afgegeven dat ze de nieuwe versie wel zien zitten. Er hebben nogal wat leveranciers aangekondigd hun wetenschappelijke programmatuur te poorten naar OS X. Zo zijn er pakketten voor hydrologie, DNA-analyse, moleculenbouw en meer van dat fraais, die rond het einde van dit jaar onder Mac OS X zullen draaien. Rechtstreekse concurrentie voor Sun en HP, zeg maar.
En Mac OS X maakt nog meer mogelijk. Net-Beans blijkt er gewoon onder te draaien. SQL- en Rad-tools zijn al in bètaversie beschikbaar voor hen die ermee willen werken op het nieuwe platform. Hoewel Microsoft Office als cruciaal wordt beschouwd door ondermeer Gartner, blijkt Suns Open Office met weinig inspanningen te worden gepoort naar Mac OS X. Misschien schat Gartner het belang van Micorosft Office ietsje te hoog in, en gaan veel Mac-gebruikers toch een andere tekstverwerker gebruiken.
Om bedrijfsgebruikers tevreden te stellen, zal Apple wel eerst moeten zorgen voor het wegwerken van alle nukken die het systeem nu tentoonspreidt. Verder zijn er ook analisten zoals Giga die opmerken dat Apple meer nodig heeft dan een goed besturingssysteem om echt door te breken in de ondernemingswereld, terwijl weer anderen er heel slim op wijzen dat Apple nu zowel Windows als Linux moet gaan bestrijden.
Startproblemen
Zelf heb ik het genoegen mogen smaken Mac OS X niet minder dan vier keer te mogen installeren. De eerste installatie op een wat oudere machine was ronduit rampzalig. Na vier pogingen om na de installatie de machine te laten doorstarten, kon ik zelfs vanaf een systeem-cd niet meer opstarten. Enkele liters koud zweet en vele hardnekkige pogingen later lukte het weer wel. Na telefonisch overleg met één van de persmensen bij Apple, werd me geadviseerd om het parameter Ram naar de standaardinstellingen te ‘zappen’. Dat Pram bevat een kopie van het ongeveer 1MB grote Rom-geheugen die elke Mac rijk is.
Het zappen van het Pram bleek te helpen. De computer startte nu tenminste op vanaf zijn cd-rom. Datzelfde zappen bleek ook te kunnen zorgen voor het doorstarten van de machine na installatie van Mac OS X. Toen Apple op 24 maart ook technische ondersteuning had georganiseerd, bleek dat de Scsi-kaarten in deze machine waarschijnlijk verantwoordelijk waren voor alle ellende.
Les één: Mac OS X blijkt ontzettend gevoelig voor niet-standaard hardware en niet door Apple ontwikkelde drivers. Hoewel het zappen van het Pram het systeem ondanks alle niet-Apple hardware toch laat doorstarten, is het geen geruststellende gedachte dat je bij elke startfase het risico loopt te falen. Later leerde ik dat het herstellen van de ‘Open Firmware’ alle problemen meteen had kunnen oplossen. Maar blijft u vooral doorlezen.
Op een nagelnieuwe machine met twee processoren – die door OS X beide worden aangestuurd in een ‘preemptive multitasking’ schema – installeerde Mac OS X als een droom. Om oudere toepassingen te kunnen draaien, heb je ook Mac OS 9.1 nodig. Classic is eigenlijk Mac OS 9.1 met aanvullingen. De hele procedure – het installeren van 9.1 en X – duurde geen half uur.
Op de ‘dual processor’ machine verliep alles zoals je het mag verwachten. Maar Classic wilde niet meteen werken zoals het hoort. Op de nieuwe had ik aanvankelijk dus weinig meer dan een erg mooie webbrowser in een nog mooiere Aqua-omgeving. Overigens bekritiseren nogal wat gebruikers Aqua, omdat het niet ergonomisch zou zijn. Zelf heb ik meer kritiek op de traagheid en de weinig van ‘multithreading’ getuigende ‘Finder’. Deze bestandsbeheerder werkt ontzettend traag. Vensters verslepen of door lijsten lopen (scrollen) gaat schokkerig en werkt behoorlijk op de zenuwen. Apple zou in zijn eerstvolgende update vooral ook hier aandacht aan moeten besteden, want in de eerste update die we nu hebben geïnstalleerd was er vooral (terecht) aandacht voor het rechtzetten van fouten en voor het consistenter en bruikbaarder maken van het systeem.
Waar Classic aanvankelijk zelfs verantwoordelijk was voor corruptie van gegevens, werkt het nu zoals verwacht: niet denderend snel, maar wel zonder dat je je telkens moet afvragen of je straks niet helemaal opnieuw mag beginnen omdat alles – systeem en data – naar de filistijnen is.
Snelheidsduivel
Overigens valt het met de snelheid in zijn geheel nog mee. De Unix-basis zou hiervoor verantwoordelijk zijn. Het caching-systeem dat Mach en Free-BSD gebruiken zou enige intelligentie bezitten, waardoor het systeem ‘leert’ welke bestanden het meest worden gebruikt. Na een week werken met het systeem, bleek opstarten en toepassingen draaien al vrijwel even snel als onder Mac OS 9.1.
Veel van de traagheid van de Finder kan overigens ook te wijten zijn aan een gebrek aan drivers voor de video-versnellers die Apple in zijn machines installeert. Gebruikers die een ATI Radeon-kaart gebruiken, krijgen bijvoorbeeld voorlopig helemaal geen acceleratie. Voor hen is het wachten op de volgende update.
Wat wel als een snelheidsduivel werkt, is alles wat met het netwerk te maken heeft. De Mac was eigenlijk nooit een machine die zich in een netwerk goed thuis voelde. Hij was er al vroeg wel voor geschikt op hardwareniveau, maar softwarematig was een Mac-netwerk gewoon tergend traag. Dat is nu wel even anders. Kopiëren over het netwerk gaat met een rotvaart. De 100 Mbit Ethernet-connectie wordt goed benut.
Zelfs de internet-verbinding via Adsl blijkt sneller dan voorheen. Bestanden binnenhalen gebeurt bijna altijd met een snelheid van minstens 50 KB per seconde. Op een Mac OS 9.1 systeem haal je die snelheid slechts af en toe.
Te vroeg uitgebracht
In het algemeen is Mac OS X te beschouwen als een systeem dat te vroeg op de markt is gebracht. Anderzijds is het zeker na de eerste update duidelijk dat deze versie een zwaargewicht is, geschikt voor de moeilijkste taken.
Het zal wennen zijn voor wie het oude systeem gewend is, maar dat is een kwestie van tijd. De stabiliteit van het systeem is nu al behoorlijk. Na de eerste update, zijn de ‘kernel panics’ naar het rijk der fabelen verwezen. Het valt te verwachten dat het systeem vanzelf nog stabieler zal worden, naarmate de Classic-omgeving overbodig wordt voor ‘native’-toepassingen. Pas dan zal blijken hoe krachtig Mac OS X werkelijk is.
Erik Vlietinck Freelance Medewerker