Wat is de meest waarschijnlijke locatie van een land waar de treinen niet meer rijden, waar elfhonderd boerderijen hun vee verbranden, waar het platteland is afgesloten voor verkeer, waar een minimumloon onvoldoende is om van te leven en waar de metro bezwijkt onder de reizigers en totaal is verwaarloosd?
Ergens rond de evenaar? Ergens rond de Oeral?
Het is de situatie in Engeland aan het begin van de eenentwintigste eeuw. De Britten hebben al hun gevoel voor humor nodig om hun dagelijkse leven te verdragen.
Zo grappig vinden ze het zelf trouwens niet. Vooral de wat oudere Engelsen vergelijken de huidige situatie met de oorlogsjaren, toen reizen eveneens was gelimiteerd. Het verschil is dat er toen tenminste een duidelijke reden was.
Zestig jaar later is het land geen wereldmacht meer, en de inwoners schilderen zichzelf bij voorkeur af als de uilskuikens van Europa. Want het is niet louter de infrastructuur die bijna is opgeblazen; de gezondheidszorg is eveneens een afgeleefd zooitje en de Daily Mail kopte enkele weken geleden op de voorpagina dat het nu ‘officieel’ is: Nergens in Europa is het onderwijs zo slecht als in Groot-Brittannië. Klassen van bijna veertig kinderen zijn er geen uitzondering, en iedere school schreeuwt om een verfbeurt.
Ik zit regelmatig in een bus waarin stroompjes water in mijn nek gutsen omdat het dak lekt. In ieder huis dat hier wordt gebouwd giert de tocht, en de in elkaar geknutselde verwarmingsinstallaties stellen zelfs de lokale monteurs voor raadsels.
‘Het probleem met Engeland is dat niemand het lef heeft om de oude troep op te breken en iets geheel nieuws te bouwen. Alles wordt opgelapt en aan elkaar gelijmd.’ Dit valt te lezen in een net verschenen boek over de Hatfield-treinramp – het verhaal van een trein die ontspoorde omdat een stuk rails brak. Wat wil je ook in een land waarin ruim honderd jaar oude metrotunnels intensief worden gebruikt.
Maar dat is niet het hele verhaal. Het land valt misschien uit elkaar, en er wordt zachtjes gescholden op de socialisten en conservatieven die elkaar hiervoor de schuld in de schoenen proberen te schuiven, maar voor de bevolking lijkt iedere tegenslag welhaast een uitdaging om elkaar een hart onder de riem te steken.
Het bloed van de vorige patiënt ligt nog op de vloer en het plafond komt bijna naar beneden, maar nergens ter wereld vind je vriendelijker zusters in een ziekenhuis. En het cliché van de rij die spontaan wordt gevormd bij de bushalte is nog altijd waar. Voor een Nederlander die immer op zijn hoede is voor een botte opmerking, is het even wennen dat zelfs suppoosten in een voetbalstadium vriendelijk en glimlachend de weg wijzen.
Het is een intens, warmtegenererend spel dat wordt geleerd in de suburbane boezem van de middenklasse, en wat de Britten zelf gekscherend noemen: ‘Ik ben beleefder dan jij’.
Ik denk wel eens dat hun goede manieren, die volgens de Britten zelf trouwens aan slijtage onderhevig zijn, tegelijk hun ondergang betekenen zijn. Zolang niemand met de vuist op tafel slaat, en zolang de inkomstenbelasting topt op een luttele 40 procent, houd je gaten in het asfalt en wachtlijsten voor operaties van anderhalf jaar.
Maar dat is evenmin het hele verhaal. Hoe verklaar je anders de claimcultuur waarin een leger advocaten dagelijks zijn brood verdient? Aangereden? Verkeerde ziekenhuisbehandeling? Aanklagen die boosdoeners, is het advies van vrienden en collega’s. ‘Go for it!’
En om het verhaal nog verwarrender te maken, lopen sommige onderdelen van de maatschappij hier zo soepel dat je je afvraagt of de rest van Europa soms ligt te pitten.
In Engeland kon je al online bankieren toen ze bij de Postbank net hun ergerlijke foldertjes op het Web hadden gezet. En terwijl de Nederlandse thuisbank de irritatiefactor opvoert door zich te laten betalen voor het elektronisch (goedkoop!) aanleveren van overschrijvingen, concurreren Britse banken op zowel service als prijs (wanneer was de laatste keer dat u een reclamespotje van ABN Amro zag waarin een rentepercentage werd genoemd?).
In de detailhandel is het al niet anders. In de analoge wereld is mijn supermarkt allang 24 uur per dag open, maar de online Tesco waarvan ik gebruik maak, loopt eveneens veel soepeler dan de Appie-versie die ik uit Nederland ken.
De Tesco-website laadt rapper dan die van Albert Heijn, de bezorgtijden van de thuisservice zijn een dag korter, betalen gaat gewoon met de creditcard en niemand klaagt over onveiligheid. De bezorgkosten zijn twee keer zo hoog als in Nederland, maar daar zijn de online artikelen gemiddeld 6 procent duurder. In ieder geval is Tesco al jaren volledig online, terwijl Ahold zijn klanten lange tijd een afgrijselijk programmaatje liet installeren.
Volgens onderzoeksbureau Datamonitor loopt Engeland wereldwijd voorop in de online detailhandel. En hoewel Ahold vorig jaar het Amerikaanse Peapod overnam, genereert Tesco’s internethandel nu al ongeveer een miljard gulden per jaar, twee keer zoveel als Aholds webwinkels.
Het levert een verwarrend plaatje op. Een minimumlijder graait voor een hongerloontje boodschappen bij elkaar uit de schappen van een supermarkt die de toon aangeeft op internet. Vervolgens hotseklotst een vrachtwagentje langs de wegversperringen naar het ijskoude huis van de klant die zich bezint op juridische strijd met de chauffeur van net zo’n wagentje, die hem heeft aangereden. Maar uiteraard houdt de klant zijn gezicht in de plooi en put zich uit in dankzeggingen bij de bezorging van de levensmiddelen. Misschien begrijpen de Britten zichzelf ook wel niet.
Lucas van Grinsven werkt als Europees technologiecorrespondent bij een wereldwijd opererend persbureau in Londen. Spreekt dagelijks met Europese technologieondernemers en financiers.