Er is sprake van excessieve prijsstelling en geheime prijsafspraken binnen de telecomsector. De huidige herziening van de EU-telecomwetgeving moet de sector omvormen naar een normale markt met volledige mededinging. Operators die ontkennen dat mobiel bellen in het buitenland een melkkoe is, doen de waarheid geweld aan, meent Wim van Velzen.
In het artikel ‘EU grijpt in op telecommarkt’ (Computable, 9 maart ) wordt een aantal reacties gegeven van mobiele aanbieders op het ingrijpen van het Europees Parlement in de mobiele markt. Op 1 maart 2001 heeft het EP twee van mijn amendementen overgenomen in de voorgenomen richtlijn over toegang en interconnectie van elektronische communicatienetwerken. Deze nieuwe regels zullen ervoor zorgen dat aanbieders verplicht worden de prijzen die zij consumenten in rekening brengen voor het bellen van vaste naar mobiele toestellen, en de prijzen voor mobiel bellen in het buitenland, te baseren op werkelijk gemaakte kosten. Bovendien moeten gebruikers op hun scherm kunnen zien hoeveel het mobiel bellen in het buitenland hen kost.
De reactie in Computable van een van de Nederlandse operators dat er alleen ingegrepen moet worden in situaties waar de concurrentie in het geding is, deel ik ten zeerste. Ook ben ik het van harte eens met deze operator dat er eerst onderzoek moet zijn uitgevoerd naar de problemen rond bellen van vast naar mobiel en het ‘roamen’. Aan beide voorwaarden is voldaan.
In het afgelopen jaar heb ik tot twee maal toe parlementaire vragen gesteld aan de Commissie over de prijzen van internationaal ‘roamen’. Dit heeft onder andere geleid tot het sectoronderzoek dat de Commissie in december 2000 heeft gepubliceerd. De belangrijkste conclusie uit dit rapport van de EC is dat er geen sprake is van marktwerking op het gebied van mobiel bellen in het buitenland (internationaal roamen). Sterker nog: excessieve prijsstelling en geheime prijsafspraken hebben waarschijnlijk betrekking op zowel het niveau van de groothandelstarieven als de toegevoegde marges die in de detail-verkoop van toepassing zijn. In een aantal nationale markten hanteren verscheidene mobiele operators vrijwel identieke groothandelstarieven, wat volgens de Europese Commissie een afspiegeling lijkt van gecoördineerde prijsafspraken of stilzwijgende afspraken. Op 1 maart 2001 heeft het EP door het aannemen van mijn twee amendementen brede steun gegeven aan deze analyse.
‘Roaming’
Een andere Nederlandse operator stelt dat ‘roaming’ zeker geen melkkoe is. Daar ben ik het volstrekt niet mee eens, en met mij vele mensen die hun mobiele telefoon wel eens in het buitenland hebben gebruikt. Uit vergelijkingen tussen de werkelijk gemaakte kosten en de berekende prijs voor een internationaal mobiel gesprek via de huidige ‘roaming’-structuur aan de ene kant, en hetzelfde gesprek via een zogenaamde mobiele virtuele netwerkoperator, blijkt dat de huidige tarieven drie keer zo laag kunnen zijn, zonder een redelijke winstmarge weg te nemen.
Uit een praktijkvoorbeeld blijkt het volgende. Als een mobiele abonnee uit bijvoorbeeld Nederland in Frankrijk een andere gsm-abonnee uit Nederland, die zich ook in Frankrijk bevindt, wil bellen, dan loopt het gesprek van twee mensen die beide in Frankrijk zijn, toch via de netwerken in Nederland. Bovendien zijn de kosten die de verschillende operators elkaar berekenen drie maal zo laag als de prijzen die de twee bellers in rekening worden gebracht! Ik heb geen enkel probleem met telecombedrijven die een redelijke winstmarge behalen. Maar in dit geval is de redelijkheid ver te zoeken, zeker gezien het feit dat de mobiele operators in koor plegen te roepen dat er ferme mededinging bestaat in deze sector. Voor de meeste producten klopt dat waarschijnlijk, maar bij internationaal ‘roamen’ is sprake van excessieve prijsstelling. Bovendien wenden de mobiele aanbieders bij het internationaal ‘roamen’ hun telecomnetwerken niet efficiënt aan. De consument betaalt hierdoor een veel te hoge prijs, terwijl er alternatieven mogelijk zijn, met veel lagere prijzen.
Virtuele netwerkoperators kunnen het onnodig via andere landen laten verlopen van telefoongesprekken voorkomen. Als dezelfde mobiele abonnee uit Nederland in Frankrijk een andere gsm-abonnee uit Nederland, die zich ook in Frankrijk bevindt, wil bellen, dan loopt met behulp van de virtuele netwerkoperator het gesprek niet meer via Nederland, maar wordt het als binnenlands telefoonverkeer afgewikkeld. Daarom zijn de kosten hiervoor lager. Dit is een veel efficiëntere manier om de netwerken te gebruiken. De prijs die hiervoor aan de consument wordt doorberekend, mag natuurlijk een redelijke winstmarge bevatten. Maar een verkoopprijs die drie keer zo hoog is als de kosten, getuigt niet van gezonde marktwerking.
Hetzelfde systeem kan overigens ook door de huidige operators worden uitgevoerd. De nieuwe Camel-technologie maakt het mogelijk om de mobiele telefoongesprekken op dezelfde manier door te geleiden, dus zonder het inefficiënte terugsturen naar het thuisland.
Het is te begrijpen dat de mobiele aanbieders de huidige hoge winstmarges op internationaal ‘roamen’ willen behouden. Maar niet over de rug van de consument. Doelstelling van de huidige herziening van de EU-telecomwetgeving, en bovendien van het hele liberaliseringproces, is het omvormen van de telecomsector naar een normale markt met volledige mededinging. Dat is goed voor zowel consument als operator. Als er een duidelijk knelpunt geïdentificeerd is waar geen effectieve mededinging aanwezig is, maar waar sprake is van geheime prijsafspraken en excessieve prijsstelling, dan moet een volksvertegenwoordiger opkomen voor de belangen van de consument. Het Europees Parlement heeft dat nu gedaan.
Wim Van Velzen Cda-europarlementariër, Ict-woordvoerder