Paste Frank Rijkaard tijdens de EK-wedstrijd tegen Italië de juiste wissels toe? Kan de grensrechter eigenlijk wel buitenspel constateren en zo ja, waar moet hij dan staan om zo min mogelijk fouten te maken? Is het slim om een voetbaltrainer te ontslaan gedurende de competitie? Levert het bij tennis voordeel op om te beginnen met serveren? Kan Gianni Romme de ideale schaatshouding beter aan zijn schaats lappen? Ruben Acohen ving de antwoorden op van de computer – die zich steeds vaker in de wedstrijd mengt.
‘Als je niet schiet, dan ken je niet scoren." Een bekende uitspraak van Johan Cruijff. Nu hij zijn onnavolgbare acties niet meer op het voetbalveld kwijt kan, toont hij ze op het veld van de taal. Laten we zijn woorden echter niet onderschatten. Cruijff begeeft zich namelijk op het terrein van de kansberekening en de statistiek. Hij maakt duidelijk dat je meer kans hebt om te winnen met voetbal door op doel te schieten, dan door de bal alsmaar breed te leggen.
"Als je naast schiet, dan ken je ook niet scoren". Geen uitspraak van de voetbalprofessor, maar een parafrase die van toepassing is op Nederland-Italië, EK 2000. Bij het penalty-schieten waren de spelers vergeten waar het doel stond of kregen plotsklaps Brinta in de benen. Voordat de strafschoppen om zeep werden geholpen, had bondscoach Frank Rijkaard Peter van Vossen en Clarence Seedorf ingezet als wisselspelers. Gevloek en onbegrip in de huiskamer. Zo’n tien miljoen kijkende Nederlandse amateur-coaches vonden het een slechte wissel. Maar hoe dacht de computer er eigenlijk over?
Die gaf hen gelijk.
Studeren en racen
We bevinden ons in de Hogeschool van Amsterdam, gastheer van het symposium ‘Sport en computer’, mede mogelijk gemaakt door de aldaar gevestigde Johan Cruyff University (let op de internationale spelling).
Wat kan de computer betekenen voor de sport, luidde de vraag van de organisatoren. Een heleboel, zo zou blijken. Sporters, sportverslaggevers, coaches, trainers en toeschouwers plukken direct of indirect de talloze vruchten van computergebruik in de sport. Hieronder volgt een aantal voorbeelden van computergebruik bij tal van sporten.
Laten we beginnen bij de JC University zelf. Het is een van de weinige ‘universiteiten’ (Heao-opleiding) waar je met je schooldiploma alleen niet wordt toegelaten. Er wordt nog één eisje gesteld. Je moet topsporter zijn. Heb je dat eenmaal voor mekaar, dan kun je een op maat gesneden opleiding in sportmarketing of sportmanagement volgen. Tijdens die opleiding is sprake van een maximale inzet van computers en virtueel leren, zegt directeur G.M. Eggink. "Het hele onderwijs is aangepast aan het trainingsprogramma van de student. Dat betekent dat hij of zij slechts twee keer per week aanwezig moet zijn. Omdat topsporters allemaal een ander wedstrijd- en trainingsprogramma hebben, moeten zij zoveel mogelijk onafhankelijk van plaats en tijd kunnen leren. Computeronderwijs biedt die mogelijkheid", aldus Eggink. De opleiding doet overigens niet aan cijfers, ongetwijfeld tot grote tevredenheid van de topsporters. "We kijken of ze competent zijn om een vak uit te oefenen. Vergelijk het met het halen van een rijbewijs: dat haal je wel of niet."
Sportclubs en sportbonden tonen volgens Eggink grote belangstelling voor de toekomstige gediplomeerden.
Als we het hebben over computers in de sport, gaan de gedachten al gauw uit naar de uitermate geavanceerde formule 1. Inderdaad is de computer daar wellicht het meest prominent aanwezig: van ontwerp en productie, tot test- en wedstrijdrijden. Vóór een race wordt in twee dagen een it-infrastructuur opgebouwd. Tijdens het testen zenden sensoren op de auto en langs het circuit 16 MB aan data per seconde door. Deze data worden benut om tot de juiste afstelling van de racewagen te komen. Het team van BMW-Williams, gesponsord door Compaq, gebruikt veertig notebooks en 19 GB aan hard-disks om alle gegevens op te slaan. Volgens Ronald Knoop, marketing directeur Compaq, levert de inzet van computers een besparing in tijd en geld. Wie mocht denken dat de formule 1 hiermee een computergestuurde sport is geworden, heeft het mis volgens Knoop. "Computers hebben de onderlinge verschillen tussen de teams kleiner gemaakt. De mens is belangrijker geworden!"
Computercoach
De computercoach is een vinding van pof. dr. Gerard Sierksma van de vakgroep Bedrijfseconomie van de RU Groningen. De professor houdt zich bezig met plannings- en optimalisatieproblemen. Zijn afdeling ontwikkelt beslissingsondersteunende systemen voor grote logistieke operaties binnen bedrijven. Het zou een leuk idee zijn, zo dacht Sierksma, om oplossingen uit de logistiek toe te passen op voetbal, roeien, of de samenstelling van managementteams. Hij nam contact op met FC Groningen. Die club, inclusief trainer Jan van Dijk, was enthousiast. De professor ging aan de slag en ontwikkelde samen met studenten de computercoach, waarmee "een optimale ‘matching’ te krijgen is tussen de kwaliteiten van de spelers en de posities in het veld".
De juiste persoon op de juiste plaats in het elftal, dat was de uitdaging. Sierksma benaderde het als een probleem van vraag en aanbod, dat om logistieke afstemming vraagt. Hij stelde zich daarbij een aantal vragen. Hoe maak je een lijst van kwaliteiten van spelers; hoe belangrijk is een bepaalde kwaliteit op een bepaalde positie; hoe goed zijn kandidaten op alle eisen voor alle posities en hoe maak je de optimale opstelling. Daarnaast hield hij zich bezig met de vraag hoe je een lijst maakt voor headhunters en scouts, en hoe je een trainingsprogramma opstelt.
Als input voor zijn computercoach gebruikte Sierksma gegevens die hij verkreeg aan de hand van twee tabellen: een positie/kwaliteit-tabel en een speler/kwaliteit-tabel. De output is de optimale opstelling van – in dit geval – FC Groningen, plus de samenstelling van de reservebank.
De eerste tabel bevat de elf posities binnen het team. De eisen die aan iedere positie worden gesteld krijgen een soort rapportcijfer op een schaal van 0 tot 10. De tweede lijst betreft de waardering van alle selectiespelers, aan de hand van dezelfde lijst met eisen. Uiteindelijk waren er 49 criteria waarop de spelers werden beoordeeld, waaronder bijvoorbeeld tweebenigheid en overzicht. Geheel objectief is zo’n inschaling, en daarmee het eindresultaat niet. Sierksma: "Het was trainer Jan van Dijk die de eisen per positie heeft gesteld en de spelers heeft geanalyseerd en beoordeeld. Het systeem stelt een opstelling samen op basis van de gegevens van de trainer!"
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de opstelling van de computer overeenkwam met die van de coach. Hoewel, niet helemaal. De computer plaatste de reservedoelman in het doel. "Het bleek dat we een aantal capaciteiten van de eerste doelman niet hadden ingevoerd. Toen dat wel gebeurde, stelde de computercoach hem op.
De machine had nog een verrassing in petto voor coach Jan Van Dijk. Bij FC Groningen speelt de linksbenige Leonardo. Was het geen goed idee om zijn rechterbeen te trainen? Nee zei de computer, als je zijn linkerbeen traint, heb je meer profijt van hem!
Intuïtie
Sierksma vindt overigens niet dat een coach zich geheel moet verlaten op zijn computerprogramma. "Hij moet afgaan op zijn intuïtie, maar hij kan die nu vergelijken met de berekende opstelling. Zo komt hij tot de beste opstelling." De zelf niet geheel onsportieve hoogleraar – hij reed drie elfstedentochten – trekt een vergelijking tussen sport en wetenschap. "Ook aan de wetenschap gaat intuïtie vooraf. Daarna ga je je afvragen of die intuïtie correct was."
Sierksma vertelt dat de basisopstelling van het Nederlands elftal tijdens de EK redelijk overeenkwam met die van de computercoach. "Als er gewisseld werd, rekenden we uit hoe het elftal achteruit ging. Volgens de computer waren de wissels Van Vossen en Seedorf in de wedstrijd tegen Italië fout."
De vriendelijk glimlachende Sierksma ("��k laat niet het achterste van mijn tong zien, er zit misschien een ‘schurk’ in de zaal") belichtte nog enkele toepassingmogelijkheden. "Stel een speler heeft ruzie met zijn vriendin gehad, en meldt zich voor de wedstrijd met een slecht humeur, dan gaat zijn ‘mentale fitheid’ naar 4."
Met het systeem kun je dan nog veranderingen op het laatste moment doorvoeren. Zelfs online gebruik is mogelijk: wat te doen als een speler er geblesseerd uit moet? Verder kan het systeem rekening houden met de tegenstander door het aanpassen van strategie en opstelling. "Bij een defensievere opstelling wordt het kopvermogen van spelers hoger gewaardeerd dan hun scorend vermogen."
Ook voor kansberekening is het systeem bruikbaar: wat is de kans dat een team verliest als een speler niet speelt? De computercoach kwam tot een verrassende conclusie over Barcelona, toen Figo daar nog speelde: Cocu was waardevoller dan Figo.
Sierksma benadrukt dat zijn systeem, net als bij zijn andere systemen binnen de logistiek� beslissingsondersteunend is. De mens, in dit geval de coach, is beslisser en eindverantwoordelijke. Of de dug-out binnenkort, in navolging van Egil Olsen, bondscoach van het Noorse voetbaleftal, bevolkt zal worden door coaches gewapend met laptops of handhelds, is zeer de vraag. Voorlopig nemen zij nog hun toevlucht tot kauwgum en sigaretten.
Trainer ontslaan?
Nu we het toch over coaches hebben: het zitvlak van velen van hen vertoont blauwe plekken. Vaak worden coaches immers nog tijdens de competitie de laan uit gestuurd wegens tegenvallende resultaten. Je kunt je afvragen of zo’n maatregel eigenlijk wel helpt.
Allard Bruinshoofd, vakgroep Algemene Economie van de Universiteit Maastricht, stelde zich die vraag. Hij onderzocht, samen met collega Bas ter Weel, twaalf seizoenen eredivisievoetbal in Nederland tussen 1988 tot 2000. In die periode vonden 125 trainerswisselingen plaats. In 42 gevallen was sprake van natuurlijk verloop, in 35 gevallen van gedwongen ontslagen en 25 gevallen betroffen vrijwillig vertrek.
De onderzoekers keken naar de vijf wedstrijden voor het ontslag, en vergeleken die met de vijf erna. Na het ontslag van de coach blijken de prestaties meestal weer omhoog te gaan. Is dat te wijten aan het ontslag van de coach (schokeffect), of aan een makkelijker programma?
Het liefst zou je de resultaten van een club waarbij de trainer wordt ontslagen, willen vergelijken met de situatie waarin hij niet wordt ontslagen. Omdat dat onmogelijk is, werd gebruik gemaakt van een controlegroep van clubs die dezelfde daling in prestaties meemaakten, maar waar de trainer niet werd ontslagen.
Clubs die trainers ontslaan blijken niet sneller te herstellen dan clubs die trainers niet ontslaan. Sterker nog: een zittende trainer leidt de club sneller uit een prestatiedip, dan een nieuwe trainer. De onderzoekers concluderen dan ook dat ontslag niet effectief is als prestatieverhogend middel. Ze wijten de toename in de prestaties vooral aan programma-effecten.
Volleybal: gouden statistieken
1996. Nederland wordt olympisch kampioen volleybal onder coach Joop Alberda. Toevallig (?) een man die zich zo intensief met statistieken bezig hield, dat zijn spelers er bijna gek van werden. Alberda ontleende zijn statistische benadering van sport aan de Amerikanen, die daar gek op zijn.
Eind jaren tachtig werd in opdracht van Alberda een statistisch systeem ontwikkeld waarmee inmiddels meer dan tien jaar volleybalwedstrijden grondig zijn geanalyseerd. Hij verwerkte de resultaten in zijn visie en spelstrategie. Zo kreeg hij inzicht in situaties die veel of juist weinig punten opleverden, waardoor hij efficiënter kon trainen.
Volko de Jong vertelt erover. Hij speelde vele jaren eredivisie volleybal – onder andere met Alberda – werkte tien jaar op het gebied van de econometrie en nog eens tien jaar bij Origin/BSO. "Statistische analyse bij volleybalwedstrijden is geen eenvoudige opgave. Je moet een analyse maken per speler, per roulatie (de opstelling rouleert na de service waardoor spelers steeds wisselende tegenstanders hebben), per type aanval, enzovoort. Een beslissingsondersteunend systeem voor de coach moet voldoen aan de eis dat in korte tijd heel veel gegevens real time ingevoerd en geanalyseerd kunnen worden. Daarbij kun je gebruik maken van slimme ‘default’-waarden zoals de invoervelden ‘stop’, ‘setup’, en ‘aanval’. Benodigd zijn twee pc’s: een voor de invoer van gegevens afkomstig van team 1, en een voor team 2. Beide pc’s zijn gekoppeld aan een server", aldus de ex-topsporter.
De Jong vertelt dat een real time-analyse van de resultaten tot nu toe niet mogelijk was. Dat is puur een kwestie van geld. De kosten van hardware, ervaren invoerteams, en onderhoud van de programmatuur (bijvoorbeeld ten gevolge van wisseling van spelregels) zijn te hoog: globaal 2,5 miljoen gulden. "Bij de Formule 1 lachen ze om zo’n bedrag, maar in het volleybal gelden andere normen." Onderhoud is overigens goed voor 80 procent van de kosten.
Om de kosten te drukken werd het systeem meer dan tien jaar ingezet voor het geven van eenvoudige volleybalstatistieken op tv tijdens wedstrijden voor de World League. "Het is een geweldig hulpmiddel voor tv-verslaggevers. Ze kunnen de kijkers het scorepercentage per speler tonen, vertellen of iemand beter in zijn spel komt, enzovoort.
Een knelpunt is dat de Nederlandse verslaggeving nog niet een echte statistiekcultuur kent. Statistieken worden hap-snap gebruikt, afhankelijk van de eindverantwoordelijke bij de NOS. En om de statistieken bij de kijkers populairder te maken is een intensieve publiekscampagne nodig", meent De Jong.
Puntentelling Wimbledon
Wordt u ook zo gek van het gewauwel van sportverslaggevers? Sommige mensen schakelen, zodra bepaalde Nederlandse verslaggevers op tv verschijnen, meteen door naar de BRT of BBC ("ze maken mijn leven kapot"). Veel voetbalverslaggevers weten dan ook niet meer te vertellen dan de naam van de speler die de bal op dat moment heeft, en denken dat de kijkers blind zijn of dat het beeld permanent is uitgevallen. De voetbalverslaggever heeft overigens nog het voordeel dat hij de namen van de spelers kan oplepelen in een steeds wisselende volgorde. Daarmee kan de verslaggever van een tenniswedstrijd op Wimbledon niet aankomen: "Agassi speelt de bal naar Sampras, die speelt de bal terug naar Agassi, en verdomd, die speelt de bal weer naar Sampras, die de bal in de hoek volleert. Punt!
Bij tennis wordt wat sneller gescoord dan bij voetbal. De gemiddelde speeltijd per punt bedraagt 5 seconden. In vier sets hebben de hevig zwetende spelers zich 20 minuten ingespannen. De televisiekijker daarentegen heeft 2,5 uur moeten kijken. Dat stelt niet alleen eisen aan hem, maar ook aan de verslaggever die een talkshow moet verzorgen waarbij af en toe beelden van tennis vertoond worden. Tegenwoordig worden ter ondersteuning van de verslaggever staatjes over servicepercentages en ‘unforced errors’ in beeld gebracht. Maar daarmee ben je als tv-reporter niet uit de brand. Het is dan ook niet verwonderlijk dat verslaggevers van tenniswedstrijden hun toevlucht nemen tot het vertellen van allerlei verhalen over de sterren, en stellingen debiteren over tennis waarvan niemand weet of ze waar zijn. Zoals: Het is een voordeel om te beginnen met serveren; de zevende game is de belangrijkste game; serveren met nieuwe ballen levert een voordeel; sommige punten in een tenniswedstrijd zijn belangrijker dan andere.
Wellicht moet je een wetenschapper zijn, om die stellingen op hun waarheid te toetsen. Jan Magnus, hoogleraar econometrie aan de KUB, is zo iemand. Enige tijd geleden woonde hij in Londen, waar hij op de BBC de tenniswedstrijden van Wimbledon volgde. Magnus ergerde zich zo aan allerlei door de verslaggever geponeerde stellingen, dat hij ze ging onderzoeken. Hij zocht contact met IBM, en kreeg gegevens over 100.000 punten die in 500 wedstrijden in 4 jaar Wimbledon waren gespeeld. Deze gegevens stopte hij in de computer, waarmee hij de gewraakte tennishypothesen statistisch ging toetsen.
Foute strategie Becker
Levert beginnen met serveren voordeel op? Ja, maar dit blijkt alleen voor de eerste set op te gaan. De eerste game van de eerste set wordt volgens Magnus zelden gebroken. Serveren met nieuwe ballen, levert dat voordeel op? Nee. Weliswaar is er harder mee te slaan, maar de controle van een gladde bal is weer moeilijker, geeft Magnus als verklaring. In de negen games dat ermee getennist wordt verandert deze sterk: de haartjes zetten op, waardoor meer controle ontstaat.
Een andere stelling. Als je een belangrijke smash in het net slaat, verlies je dan ook – gedemoraliseerd – het volgende punt? Met andere woorden: bestaat er een afhankelijkheid tussen punten? Die bestaat inderdaad, ontdekte Magnus, maar ze is erg klein.
De tennisprofessor gebruikte zijn statistiek ook naar aanleiding van voorstellen binnen de tennissport om de tweede service af te schaffen. Dit voorstel is getest met topspelers.
Wanneer een speler twee keer mag serveren, heeft hij een kans van 64 procent om het punt te winnen. Bij vrouwen is dat 56 procent.
Bij een enkele service, zo is getest met topspelers, neemt deze kans af tot 51 procent bij de mannen en tot 47 procent bij de vrouwen. "Bij de mannen is de service dan nauwelijks meer een voordeel, en dient deze er louter toe om de bal in het spel te brengen – dat was oorspronkelijk ook het doel van de service. Bij de vrouwen is de service zelfs een nadeel geworden, zoals dat tegenwoordig ook bij volleybal het geval is.
"Het afschaffen van de tweede service is in wezen het afschaffen van de eerste service", vindt Magnus dan ook. De topspelers hebben er geen profijt van als de maatregel wordt doorgevoerd, en zijn fel tegen.
Magnus plaatst een ‘sheet’ onder de overheadprojector en toont tegelijkertijd het manco van deze oude technologie, ten opzichte van de Power Point-presentaties, waartoe de overige sprekers hun toevlucht hadden genomen. "Is dit geen prachtig plaatje", spreekt hij, zijn lichaam zo vóór de projector plaatsend dat er een grote zwarte vlek op het doek verschijnt. De grafiek blijkt na enige momenten toch verhelderend, want hij toont de optimale servicestrategie. Baselines en servicelines zijn vervangen door elkaar snijdende krommen die de meeste kans op een punt aangeven. Een harde service geeft een grote kans op een punt, maar weinig kans om in te slaan. Bij een zachte service doet zich het omgekeerde voor: grote kans in, weinig kans op punt. Voor iedere speler is met de rekenmethode van Magnus de optimale servicestrategie te bepalen. "Had Boris Becker in zijn Wimbledon-finale in 1992 tegen Sampras zijn servicestrategie gewijzigd, en vanaf een bepaald moment ook zijn tweede service hard geslagen als een eerste service, dan had hij meer punten gescoord, en misschien niet verloren", aldus Magnus. "De helft van de huidige topspelers kan de kans om punten te winnen vergroten door een betere servicestrategie."
Evenals Sierksma ziet Magnus een verband tussen bedrijven en topsport. "Je kunt dergelijk onderzoek doortrekken naar het bedrijfsleven. Hoe efficiënt zijn de meest efficiënte bedrijven (de ’topsporters’) en hoe kun je hun efficiëntie vergroten?
Sleutelen aan Wennemars
"Ik haat computers", zegt Jos de Koning (afdeling Biomechanica van de VU). De Koning wil een statement kwijt. "Computers zijn niet meer dan een stuk gereedschap, maar als je goed gereedschap hebt, kun je wel mooie dingen maken." Ondertussen laat hij dia’s zien. Een mechanicus en een elektronicus staan gebogen over de schaatsen van Erben Wennemars, als ware hij een Formule-1 wagen, Annamarie Thomas rijdt met een laptop op haar rug. Draden met elektroden verdwijnen als spaghettislierten in haar broek, en leveren 4000 gegevens per seconde aan de schaatsende computer. De Koning, inspanningsfysioloog en biomechanicus wil de prestaties van schaatsers kunnen voorspellen. Als je de prestatiebepalende parameters kunt identificeren, kun je laten zien hoe een sporter ervoor staat en of hij op de goede weg is.
Verder kun je je bij de training juist op die parameters richten, die het grootste belang hebben. Om dit te verduidelijken houdt De Koning een uiteenzetting over de voortstuwing. "Bij schaatsen vormen lucht en ijs weerstand die je moet overwinnen. Het lichaam genereert vermogen met behulp van de spieren voor de voortstuwing. Als je meer vermogen produceert dan je verliest, dan versnel je. Als je minder vermogen produceert dan je verliest, dan ga je langzamer. Het is net als bij de formule-1. Het vermogen is te bepalen door het meten van de zuurstofopname bij sprint en bij lange afstand. Vervolgens mat De Koning de wrijving van de lucht en het ijs; dit zijn factoren die het geproduceerde vermogen tegenwerken. Eerstgenoemde is onder meer afhankelijk van het frontale oppervlak: hoe dieper de schaatser zit, hoe kleiner dat is. Diep zitten is weer afhankelijk van romphoek en kniehoek.
Met alle variabelen in zijn computermodel, kon De Koning gaan spelen. Hoe verandert het vermogen als je bepaalde variabelen verandert? De resultaten zijn verbluffend. Door de kniehoek te verkleinen kan een schaatser 2 seconden winst boeken op de 1500 meter, en door de romphoek te veranderen van 13 naar 8 graden gaat hij 3 seconden sneller.
Het vermogen blijkt ook vergroot te worden bij een grotere zuurstofopname. Hoe bereik je dat? Door hard te trainen (of door doping). Tien uur extra training per week blijkt hetzelfde resultaat te hebben als een ‘simpele’ verkleining van de romphoek. Tel uit je winst!
Het been van Romme
Wat doet bijvoorbeeld schaatscoach Hek Gemser met deze informatie? "Ik werk al vijftien jaar met Jos de Koning. De computer vraagt al meer ruimte dan ik wil accepteren. Maar voordat je prestatievermogen komt, moet je trainen op coördinatievermogen en lenigheid; dan pas op uithoudingsvermogen, kracht en snelheid. Verder heb je uiteraard te maken met constitutie en gezondheid. Neem bijvoorbeeld Gianni Romme. Als hij in de ideale houding schaatst, stagneert de bloedstroom. Om de romp verder voorover te krijgen, moest ik zijn been nog ruimer achterlangs laten gaan. Dankzij de dataverwerking van de computer kwamen we daarachter."
De coach geeft ook aan dat de inzet van de computer in de (schaats)sport niet leidt tot allemaal dezelfde schaatsrobots, maar dat rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van de topsporter. Gianni Romme speelde overigens in 1997 voor hoge boom die veel wind vangt, toen hij in een windtunnel werd gezet in verband met onderzoek naar de luchtstrip. De zigzagtape vermindert de luchtweerstand en wordt afhankelijk van het model hoofd en been op een bepaalde wijze op het schaatspak vastgezet. Ook hier speelde de computer een belangrijke rol, net als bij de ontwikkeling van de inmiddels ingeburgerde klapschaats.
De grens van de grensrechter
Even terug naar het voetbal. De buitenspelregel zorgt hier voor de nodige discussie: hij beslist over doelpunt of niet, over winnen of verliezen. En juist buitenspel is door scheidsrechter en grensrechter moeilijk te constateren. Bewegingswetenschapper Ra�ul Oudejans onderzoekt het aspect waarneming in de sport. Hij liet voetballers talloze buitenspelsituaties naspelen in aanwezigheid van grensrechters. Hij legde alles op video vast, digitaliseerde de beelden, bepaalde de posities van spelers en grensrechter op het moment van het ‘passen’ van de bal, en relateerde die aan de beslissing van de grensrechter. De computertechniek die Oudejans toepaste, lijkt op die van Studio Sport (IJzeren Rinus) voor het nabootsen van spelsituaties.
In zijn ‘pilot’ constateerde Oudejans veertig fouten in tweehonderd situaties. Uit zijn computerbevindingen concludeerde hij dat de grensrechter slechts een meter voorbij de buitenspellijn hoeft te staan, om een vertekend beeld op zijn netvlies te krijgen. Wanneer verdediger en aanvaller op één lijn staan – met de verdediger aan de buitenkant van het veld – lijkt het voor de grensrechter alsof de aanvaller voorbij de verdediger staat, en zal hij ten onrechte vlaggen (vlagfout).
Daarom loont het voor een aanvaller om buitenom te passeren. Als hij namelijk voorbij de verdediger staat op het moment dat de bal gepast wordt (en dus buitenspel staat), ziet de grensrechter aanvaller en verdediger vanuit zijn verkeerde positie op één lijn staan, en zal hij dus n�et vlaggen (niet-vlagfout). Dergelijke fouten komen door optische wetmatigheden, en kunnen lang niet altijd grensrechter en scheidsrechter verweten worden. De selectie van deze arbiters moet dan ook in eerste instantie plaatsvinden op basis van spelinzicht, en niet op basis van loop- en uithoudingsvermogen, vindt Oudejans. Zijn onderzoek leverde nog enkele interessante getallen. "De optimale snelheid van de scheids ligt tussen de 1 en 2 meter per seconde, de optimale afstand van de bal ligt op 20-25 meter."
Oudejans’ gebruik van computers lag in het registreren en analyseren van bewegingen, en in het manipuleren van experimentele condities. Op deze wijze nam hij ook een andere sport onder de loep: basketbal.
Een basketballer ontvangt de bal op borsthoogte en gooit op de basket. Moet hij zich nu al op de basket concentreren, of kan dat later terwijl hij al in de lucht hangt?
De wetenschapper liet een aantal basketballers met een computergestuurde ‘bril’ op gooien. De bril was voorzien van een soort sluitermechanisme, dat open en dicht kan gaan. Aan de hand van experimenten toonde Oudejans aan dat basketballers slechts 300 milliseconden hoeven kijken om raak te gooien. Ze hoeven zich dus pas op de basket te concentreren als ze in de lucht hangen. Kijken naar de basket voordat de bal door het blikveld gaat, heeft weinig zin. Wel is het nuttig om de aandacht te trainen, besluit Oudejans. Dat kan leiden tot een aanmerkelijke verbetering van de prestaties.
Uitbuiken
Voordat aan het eind van het symposium de chips en drankjes hun weg naar de buik zochten, vond een forumdiscussie plaats. Hieraan namen ook Jan Reker, directeur Coaches betaald voetbal en Ron Zwerver, ex-topvolleyballer deel. Beiden plaatsten kanttekeningen bij de rol van de computer in de sport. Reker: "De opstelling van een elftal moet uit de onderbuik komen. De samenstelling moet je voelen. Zo’n computercoach is een goede check: heb ik het goed gedaan? Maar ik zal nooit tegen een speler zeggen: sorry, de computer vindt dat je eruit moet. Ook Ron Zweerver relativeert: "Beslissende momenten in de topsport zijn niet met de computer te analyseren. De emotie van de topsport kun je niet in de computer stoppen."
Het onderbuikgevoel mag dan een essentiële factor in de sport zijn, dat neemt niet weg dat koele computeranalyses het niveau van de sport steeds verder opkrikken.
Ruben Acohen Freelance Medewerker