Het is al eens eerder gezegd en het zal nog vaker gezegd worden: in de informatietechnologie hebben we niet alleen een schrijnend gebrek aan bandbreedte, gekwalificeerd personeel, netwerkadressen en betrouwbare software, maar ook en vooral aan goede afkortingen.
Vrijwel alle drieletterige afkortingen (dla’s) zijn inmiddels vergeven. Kwalitatief hoogwaardige afkortingen zijn schaarse hulpbronnen geworden waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Het is mooi om te zien dat veel afkortingen na jarenlang trouw dienst te hebben gedaan aanvankelijk op de vuilnishoop van de informatietechnologie dreigen te belanden, maar dan toch weer een nieuwe betekenis en daarmee een nieuwe kans krijgen. Ondanks de sterke toename van recycling blijft het verspillen van afkortingen toch een activiteit die anno 2001 in brede kring terecht wordt afgekeurd.
Een mooi voorbeeld van deze verspilling is te vinden in de opslagwereld. Daar worden tegenwoordig maar liefst twee afkortingen met de letters ‘a’, ‘n’ en ‘s’ gebruikt voor vergelijkbare concepten: san (storage area network) en nas (network attached storage). Als gevolg hiervan is de voorraad afkortingen met deze letters inmiddels uitgeput. Asn (abstract syntax notation), sna (systems network architecture) en NSA (National Security Agency) zijn ons al lang geleden afgenomen. Alleen ans was nog beschikbaar, maar nu niet meer: wie http://www.ans.com intikt, komt om mysterieuze redenen op de site van UuNet terecht.
Een oplossing voor het afkortingentekort is het uitbreiden van de afkortingenruimte. Dat kan simpel door meer symbolen te gebruiken. Het is een aanpak die in de internetwereld met succes wordt gehanteerd. IPV6, de nieuwe versie van het netwerkprotocol IP, gebruikt twee keer zoveel adresbits als de vorige versie, waardoor de toch al niet kinderachtige IP-adresruimte groeit met een factor 2 tot de macht 96. Kijk, dat schiet op. Maar voor afkortingen gaat deze vlieger niet op. Het kenmerk van een goede afkorting is immers de beperkte lengte. Vier symbolen is eigenlijk al te veel.
Even terug naar nas en san. Waar staan die afkortingen eigenlijk voor? Een nas is niets anders dan een grote fileserver die via het lokale netwerk kan worden aangesloten op meerdere servers. Een san is een apart geschakeld glasvezelnetwerk waarmee servers en opslagsystemen op elkaar kunnen worden aangesloten. In beide gevallen is het voordeel dat er één gemeenschappelijke opslagpool ontstaat. Dat is beter voor de snelheid en de beschikbaarheid en ook voor de kosten van beheer en onderhoud. Een san heeft als extra voordeel dat het schaalbaar is en het lokale netwerk niet belast met opslagverkeer.
Over san en nas is de laatste tijd heel veel te doen. Artikelen in vakbladen en drukbezochte seminars geven aan dat de ontwikkelingen in opslagtechnologie de gemiddelde it’er meer dan gemiddeld bezighouden. Dat is niet verwonderlijk als je bedenkt hoeveel gegevens we met zijn allen opslaan. Een beetje bedrijf denkt in terabytes tegenwoordig; terabytes die niet zelden versnipperd zijn over tientallen NT-servers en andere systemen, van Linux tot Z/OS.
Je zou zeggen dat er de afgelopen tijd op technologisch gebied veel is veranderd. Wie herinnert zich nog de ‘disk-packs’ uit de jaren tachtig die een directe kanaalkoppeling met een mainframe hadden en in een kast ter grootte van een wasmachine draaiden? Die ‘packs’ moesten met de hand verwisseld worden. Dat was een zwaar klusje. Als de trommel niet goed uitgebalanceerd was, kon het gebeuren dat zo’n kast ronkend en schuddend over de computervloer aan de wandel ging. Wel tweehonderd megabyte paste erop. Nu neemt het duizendvoudige van die hoeveelheid niet meer ruimte in beslag dan een pak Biotex.
De praktijk in die dagen was heel anders dan de theorie die je in de collegezaal hoorde. De theorie ging over gedistribueerde systemen, experimentele parallelle computers, intelligente schakelnetwerken. Aan de Vrije Universiteit maakten Andrew Tanenbaum en zijn team furore met het gedistribueerde besturingssysteem Amoeba, waarbij verwerking en opslag waren losgekoppeld. De theorie van toen is de praktijk van nu. Wie kijkt naar de san- en nas-oplossingen van vandaag, ziet daarin veel van de ideeën uit projecten als Amoeba terug.
Mooie afkortingen kunnen nog steeds niet verhinderen dat de praktijk vaak weerbarstiger is dan de theorie. Zoals ook bleek tijdens een recent congres over san en nas in de Reehorst in Ede zijn het vooral praktische vragen over kosten, compatibiliteit, openheid, schaalbaarheid, interoperabiliteit, ondersteuning en continuïteit die it’ers bezig houden. Vragen die een laboratorium nooit gesteld worden en ook nooit beantwoord kunnen worden, maar die uiteindelijk zullen bepalen of san en nas een succes worden. Volgens Gartner zit het wel goed. Gelukkig maar. Het zou toch zonde zijn van die afkortingen.
Edo Roos Lindgreen, partner bij KPMG Information Risk Management, en docent IT & Auditing aan de Universiteit van Amsterdam.