Jaarlijks geeft de Nederlandse overheid zo’n 1 miljard gulden uit aan technologie-uitgaven, naast het bedrag dat Nederland vanuit verscheidene Europese fondsen voor technologiestimulering krijgt. Het leeuwendeel van dit bedrag wordt verstrekt via de Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk (WBSO), een aftrekpost voor personeelskosten ten behoeve van ‘research & development’ (r&d). Maar wat leveren dergelijke stimuleringsmaatregelen nu daadwerkelijk op?
In de week van de recente begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken publiceerde het Ministerie het rapport Monitoring en Effectmeting van het EZ Technologie-instrumentarium (MEET). In deze evaluatie van het subsidie-instrumentarium van EZ wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de effecten die uitgaan van het technologiestimuleringsbeleid. Hiermee kwam minister Jorritsma tegemoet aan de wens van de Tweede Kamer om inzicht te krijgen in het functioneren en het nut van het technologie-instrumentarium.
Het onderzoek onderstreept het nut van de technologie-investeringen en roept op tot een uitbreiding van de bestaande instrumenten. Berekeningen van Economische Zaken laten een zeer hoog rendement zien, de onderzoekers spreken van een rendement van maar liefst 1000 procent(!). Iedere geïnvesteerde gulden zou leiden tot een maatschappelijke winst van maar liefst tien gulden.
Enig voorbehoud moet hierbij echter wel gemaakt worden. Zo wordt dit rendement slechts op de lange termijn gerealiseerd en rekenen de onderzoekers naast de directe effecten ook externe effecten van deze investeringen mee. Maar ook als het rendement niet 1000 procent zou zijn, zijn de conclusies toch interessant.
Op basis van de verwachte effecten is uit het onderzoek te concluderen dat een verdere verhoging van het budget gerechtvaardigd is. De aanbeveling luidt dan ook om de uitgaven aan het technologie-instrumentarium te verhogen. De omvang van investeringen van de overheid in r&d (met de grootste effecten op de bedrijfsinvesteringen in r&d) zou volgens de Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) 12,5 procent moeten bedragen van het totaal aan bedrijfs-r&d. Nederland zit echter op 10 procent.
Moeten wij dus overgaan tot het verhogen van de uitgaven voor het stimuleren van r&d? Alleen wanneer duidelijk is dat een verhoging van het budget leidt tot een substantiële verhoging van de uitgaven aan bedrijfs-r&d.
Op welke wijze moet Nederland investeren in technologie? Daarvoor moeten wij niet kijken naar r&d alleen, maar naar innovatie in bredere zin, zoals informatietechnologie en de kenniseconomie. Innovatie in de dienstensector, zoals automatisering, leidt ook tot het gewenste effect van economische groei, maar is niet zuiver een kwestie van meer r&d. Beschikbaarheid van wetenschappelijke kennis en beperking van kosten is hier belangrijker dan zelfstandige r&d door bijvoorbeeld het Midden- en Kleinbedrijf (mkb). Het stimuleren van r&d vanuit de overheid moet daarom ook gericht zijn op de kennisinstellingen en technologische topinstituten, zoals het Telematica-instituut, die ons land rijk is. Alleen als de overheid deze randvoorwaarden schept, is het creëren van een Digitale Delta mogelijk.
Daarnaast dient het bedrijfsleven, en vooral het mkb, te worden aangezet om te investeren in de kennis van het eigen personeel en in de innovatie van bedrijfsprocessen. Onderzoek van het Economisch Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf (EIM) laat zien dat bedrijven met een eigen website beter presteren dan bedrijven zonder website. Vaker dan de bedrijven zonder website namen deze bedrijven meer personeel in dienst en zagen zij hun omzet groeien. Bedrijven die tevens hun handelsactiviteiten via het internet voeren, presteren nog beter. Deze resultaten uit de EIM-publicatie ‘Kleinschalig Ondernemen 2000’ bevestigen de rol die innovatie kan spelen voor het mkb.
Het is van belang dat het mkb verder gestimuleerd wordt in de ontwikkeling van een technologische visie op innovatie en ICT. Statistieken van het CBS laten zien dat de grootste kosten voor automatisering liggen op het terrein van maatwerksoftware en het inhuren van professionals. Van de totale automatiseringsuitgaven in de afgelopen jaren namen deze posten 50 procent van alle kosten in beslag. De hoge ontwikkelings- en personele kosten maken dat ondernemers belangrijke investeringen in ICT uitstellen of afstellen. Juist deze technologische investeringen in innovatie zijn noodzakelijk om de concurrentiepositie van de Nederlandse economie op het gebied van ICT en kenniseconomie te waarborgen. Op zich reden genoeg om de positie van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van ICT en kenniseconomie te versterken.
Ik heb er bij de regering op aangedrongen om meer ICT-projecten vanuit het Telematica-instituut gericht op het mkb te stimuleren. Hierdoor moet kennis op het gebied van telematica toegankelijker worden en de innovatie in het bedrijfsleven worden versterkt. Juist de wisselwerking tussen de kennisinstellingen en het bedrijfsleven kan leiden tot de benodigde synergie van onderzoek en ondernemerschap. Ik ben van mening dat met een aantal kritische kanttekeningen de conclusies van de onderzoeken zoals MEET van EZ, CBS en EIM serieus genomen moeten worden. Investeringen in innovatie en IT door overheid en bedrijfsleven op basis van een duidelijke strategie zijn zinvol teneinde de concurrentiekracht van de Nederlandse economie te waarborgen.
Hella Voûte-Droste, lid Tweede Kamer VVD, ondervoorzitter vaste kamercommissie EZ (o.a. technologiebeleid en ICT) en bestuurslid Electronic Highway Platform Nederland.