Door toedoen van de razendsnelle ICT-ontwikkelingen en in het bijzonder van het Internet zou de economie wereldwijd drastisch veranderen – er is zelfs sprake van een Nieuwe Economie. Nico Dikstaal rekent af met deze fabel: de omvang van het internationaal verkeer van kapitaal en arbeid bijvoorbeeld was in de negentiende eeuw relatief groter dan de huidige. En van de eeuwig stijgende beurskoersen horen we ook allengs minder. Zou het toch weer oude wijn in nieuwe zakken zijn?
Internetbedrijven hoeven geen winst te maken, de economie groeit eeuwig door en de inflatie is dood. Bijgevolg blijven de beurskoersen onverminderd en voor altijd stijgen. En dat zouden we allemaal te danken hebben aan de globalisering en de informatie- en communicatietechnologie, kortom: aan de ‘nieuwe economie’. Computerchips worden almaar krachtiger en goedkoper, zitten straks letterlijk overal in – en via Internet ontstaan vervolgens netwerken die alles en iedereen verbinden, werknemers worden autonoom, klanten veeleisender en markten transparanter (zie bijvoorbeeld Kevin Kelly, New rules for the new economy).
De informatie- en communicatietechnologie (ICT: hard- en software, automatiseringsdiensten en telecommunicatie) zorgt, samen met een wereldomvattende verspreiding, voor een snel stijgende arbeidsproductiviteit (werknemers doen meer in dezelfde tijdspanne) en een golf van innovaties – dus voor langdurige economische groei. Die groei gaat gepaard aan lage inflatie, want internationale concurrentie en transparantere markten beperken de stijging van het prijspeil.
Van de eeuwig stijgende beurskoersen weten we inmiddels al dat het een fabeltje is. Zeker technologiefondsen kregen het dit jaar zwaar te verduren en sommige verloren 90 procent van hun beurswaarde. Het zou een teken kunnen zijn dat beleggers in elk geval hun vraagtekens beginnen te zetten bij de zegeningen van de nieuwe economie. Dat dotcoms geen winst hoeven te maken, geloven ze in elk geval niet meer – voor zover ze dat ooit gedaan hebben.
Maar buiten kijf staat dat we sinds 1994 een lange periode doormaken van relatief hoge economische groei in combinatie met beperkte inflatie (die volgend jaar overigens wel boven de 3 procent uitkomt). Aanhangers en propagandisten van de nieuwe economie zien daarin het bewijs dat ICT de economie definitief en drastisch heeft veranderd. Ervaringen en inzichten uit de oude economie hebben voorgoed afgedaan. Eeuwige voorspoed is ons deel.
In werkelijkheid echter, bieden de wetten en inzichten van de oude economie minstens zo goede, zo niet betere verklaringen voor de huidige periode van hoogconjunctuur. Sterker nog: de Russische econoom Nikolai Kondratieff, bekend van de lange conjunctuurgolven, voorzag in de jaren twintig de huidige periode van economische groei al. Op de ‘nieuwe’ verklaringen voor economische groei zonder noemenswaardige stijgingen van het prijspeil, valt een hoop af te dingen. Bovendien zijn er geen ‘empirische aanwijzingen voor fundamentele veranderingen’, concludeert het Centraal Planbureau in zijn Centraal Economisch Plan 2000, waarin het – uiteraard – een hoofdstuk wijdt aan de ‘nieuwe economie’.
Is er dan helemaal niets aan de hand? Nee, dat nu ook weer niet. Technologische innovaties kunnen de drijvende kracht zijn achter langdurige economische groei. Maar dat is niets nieuws. Voorlopig heeft de ICT de economie niet wezenlijker veranderd dan elektriciteit, de spoorwegen of de verbrandingsmotor dat indertijd deden. Zeggen de talrijke sceptici. En zij lijken voorlopig betere papieren in handen te hebben dan de profeten van de nieuwe economie.
Vernieuwende economie
De ICT-sector maakt deel uit van de economie en heeft daar dus ook invloed op. Blijvende invloed. Dat lijdt geen twijfel. Maar is dat nooit eerder vertoond? Nou, nee.
Het Centraal Planbureau heeft het dan ook liever over de ‘vernieuwende economie’. De ICT is vrijwel zeker een zogenoemde ‘doorbraaktechnologie’. Een doorbraaktechnologie heeft een groot scala van toepassingen én een groot bereik (is overal te vinden). Elektriciteit is daarom een doorbraaktechnologie, stelt het CPB, maar de gloeilamp niet – die heeft wel een groot bereik maar de toepassingsmogelijkheden zijn beperkt. De ICT verschilt niet wezenlijk van elektriciteit, je zou je zelfs kunnen afvragen, zoals Dany Jacobs onlangs fijntjes opmerkte in ESB (‘De lente van de nieuwe economie’); waar zou Internet zijn geweest zonder een elektriciteits- en telecommunicatie-infrastructuur?
Een doorbraaktechnologie ontwikkelt zich: de technologie wordt beter, het aantal toepassingen stijgt en toepassingskosten dalen. En dat kan een drijvende kracht zijn achter economische groei. Maar zoiets duurt even. Stoomaandrijving was al zeventig jaar bekend voor zij aandrijving met behulp van water zou vervangen. Net als de stoommachine verandert ICT uiteindelijk productieprocessen, marketing, financiering en organisaties. Daarvoor zijn vaak ‘complementaire innovaties’ nodig: niet zozeer de PC, maar het Internet en organisatorische aanpassingen – flexibele platte organisaties – zouden de definitieve doorbraak voor ICT kunnen betekenen.
Zo’n doorbraaktechnologie, die de economische groei aanjaagt, past heel goed in de langegolftheorie van Kondratieff. Achtereenvolgens de textiel- en staalindustrie (vanaf 1810), kolen, gas en de stoommachine (vanaf 1844), staal, elektriciteit en chemie (vanaf 1890), aardolie, aardgas, de auto en automatisering (vanaf 1966) zorgden voor de eerste vier Kondratieff-golven. Die golven kenmerken zich door ‘goede’ perioden – per saldo langdurige economische groei inclusief korte recessies – en slechte perioden – matige groei en diepe recessies. In Kondratieffs theorie is het steeds een nieuwe technologie en haar toepassingen die de volgende periode van economische voorspoed inleidt. De huidige periode van langdurige economische groei, die begon tussen 1992 en 1994, zou heel goed Kondratieffs vijfde golf kunnen zijn, ingezet door de ICT-industrie, veel innovaties en gefaciliteerd door Internet.
Niet alle economen geloven heilig in Kondratieffs theorie (want waarom zou zo’n proces precies om de vijftig jaar optreden?). Het is echter wel een ouderwetse verklaring waar goeroes van de nieuwe economie makkelijk aan voorbijgaan – als ze er al van gehoord hebben. Hoe dan ook, geen van de periodes met technologische doorbraken en bijbehorende economische groei hebben de economische wetten fundamenteel veranderd, laat staan inflatie en recessies voorgoed uitgebannen. Of de groei van arbeidsproductiviteit eindeloos laten versnellen. ‘Effecten van ICT op de macro-economische conjunctuurcyclus en de inflatie zijn niet of nauwelijks te verwachten’, stelt het Centraal Planbureau dan ook niet voor niets. Voorlopig valt nog maar te bezien of ICT de afgelopen jaren de arbeidsproductiviteit zoveel goed heeft gedaan.
De productiviteitparadox
Eén van de belangrijkste zegeningen van de nieuwe economie zou een almaar stijgende arbeidsproductiviteit zijn. Die zou niet alleen blijven stijgen, maar ook sneller stijgen dan voorheen. Het innovatieproces zelf zou bijvoorbeeld efficiënter worden. Economen en statistici zoeken dan ook al jaren naar empirisch bewijs voor dat belangrijke effect van de ICT. Tot nu toe zonder veel succes. Niet voor niets is de meest geciteerde econoom in dit verband waarschijnlijk Nobelprijswinnaar Robert Solow. Zijn hartenkreet ‘Je vindt computers overal terug, behalve in de statistieken’, duikt op in vrijwel elk onderzoek van of artikel over de nieuwe economie. Begrijpelijk, want aantoonbare productiviteitsstijgingen zouden de profetieën van de aanhangers van de nieuwe economie wat meer gewicht geven. Omgekeerd laten diegenen die menen dat de wetten van de oude economie nog altijd opgeld doen, natuurlijk geen kans voorbijgaan de profeten met ‘ harde’ statistieken om de oren te slaan.
Die kansen krijgen de laatsten genoeg. Zo groeide de arbeidsproductiviteit in de VS de laatste jaren sneller dan de periode daarvoor, maar de groeivoet is nu pas terug op het niveau van dat van de meeste Europese landen – ongeveer hetzelfde peil dat de VS in de jaren zestig gewend waren. De groeivoet van de arbeidsproductiviteit is sinds de opkomst van ICT dus lager geweest dan in de periode daarvoor.
In het voordeel van de nieuwe economie spreekt het feit dat de groei van de arbeidsproductiviteit die er dan wel is, naar schatting voor de helft voor rekening komt van de ICT-sector zelf – computers, chips en software worden steeds efficiënter geproduceerd. En die groei is zo hoog – in de VS tenminste, niet in Nederland – dat de sector, die ongeveer twaalf procent van de economie uitmaakt, het gemiddelde omhoog trekt. Helaas blijkt in de overige 88 procent van de economie in de statistieken vooralsnog weinig tot niets van de zegeningen van de nieuwe economie. In de zakelijke dienstverlening is de groei van de arbeidsproductiviteit jarenlang zelfs bijna nul geweest (wat ondermeer het ‘banenwonder’ van de VS verklaart, waarover meer onder ‘magische groei’).
De Amerikaanse productiviteitsspecialist Robert Gordon is nog aanzienlijk pessimistischer over de baten van ICT – voor zover het de productiviteit betreft. Buiten kleine delen van de economie is er weinig merkbaar van de ‘nieuwe economie’, stelt hij. In Nederland ziet de productiviteitsonderzoeker Bart van Ark evenmin tekenen dat ICT de productiviteit van de economie als geheel heeft beïnvloed. Sterker nog: wat de productiviteit betreft, heeft de nieuwe economie, volgens bijvoorbeeld Jacobs en Gordon veel weg van een Sisyphus-economie, waarin veel geïnvesteerd moet worden om op dezelfde plek te blijven. Want, zelfs als ICT de productiviteit verhoogt, dan is dat niet gratis: Amerikaanse bedrijven hebben sinds het begin van de jaren negentig hun investeringen in computers verveertienvoudigd.
Ook in Nederland vindt het Centraal Planbureau geen aanwijzingen dat de arbeidsproductiviteit sneller groeit. Andere economen, zoals Alfred Kleinknecht, wijzen er zelfs op dat de groei van de arbeidsproductiviteit sinds 1984 stelselmatig lager is dan daarvoor en al jaren achterblijft bij het gemiddelde van de Europese Unie.
Bekende verklaringen voor het ontbreken van zichtbare invloed van ICT op de productiviteit zijn dat de ICT nog niet ver genoeg doorgedrongen is in de economie (maar hoe vaak moeten we hard- en software dan nog vervangen voordat het zover is) en dat de statistieken de reële productiviteitsstijgingen niet kunnen meten. Dezelfde producten worden kwalitatief beter – een hedendaagse PC is veel meer mans dan de Commodore 64 maar nog altijd een PC – alleen in de statistieken valt daar nauwelijks rekening mee te houden. Dat die meetproblemen er zijn ontkent overigens niemand, maar ze deden zich altijd al voor, lang voor ICT en al haar toepassingen. Een Volkswagen Golf van nu is een heel andere wagen dan de auto die twintig jaar geleden van de band rolde, en hetzelfde geldt voor staafmixers en talloze andere producten.
Door het gebrek aan empirisch materiaal dat de invloed van ICT op de macro-economische arbeidsproductiviteit ondersteunt, en door het feit dat de meetproblemen al zo’n 150 jaar oud zijn, laten de meeste profeten van de nieuwe economie zich niet uit het veld slaan. Want de economie groeit immers hard – dus moet de arbeidsproductiviteit wel stijgen – ook al is dat (nog) niet meetbaar. Anders is er magie in het spel. Er zijn echter minder hoogdravende oorzaken aan te wijzen voor zowel de economische groei als de relatief lage stijging van het prijspeil.
Magische groei
De economie kan maar op twee manieren groeien: door meer mensen in te zetten (het ‘Oost-Europese model’) of doordat zittende werknemers productiever worden. Dat laatste gebeurt nu, zeggen adepten van de ‘nieuwe economie’. Daarbij zien ze andere, meer voor de hand liggende verklaringen over het hoofd.
In de VS zijn de lonen neerwaarts flexibel – de veelgeroemde flexibele arbeidsmarkt. Bij een hogere werkloosheid dalen de lonen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Ziehier de verklaring voor het banenwonder van de VS: terwijl de werkloosheid in Europa in de jaren zeventig en tachtig steeg, bleef de Amerikaanse economie miljoenen banen genereren. Daarvoor betaalde het land wel een prijs. De laagste lonen zijn nu lager dan twintig jaar geleden en hebben, zegt bijvoorbeeld Kleinknecht, werkgevers niet bepaald geprikkeld om te innoveren en de arbeidsproductiviteit te verhogen. De groei van de arbeidsproductiviteit is nu pas weer op het niveau van de jaren zestig en ongeveer gelijk aan die in Europa. Met name in de dienstensector, waar de groei van de arbeidsproductiviteit bijna nul was, betekende extra afzet dus dat er meer mensen ingezet moesten worden. Dat gebeurde; kortom, nog een bewijs dat de arbeidsproductiviteit niet noemenswaardig steeg gedurende die periode.
Nederland kende tussen 1985 en 1995 een nóg arbeidsintensievere groei van de economie. Eén procent economische groei betekende een groei van de werkgelegenheid van 0,7 procent (VS 0,62 procent, EU-gemiddelde 0,2 procent). De economie kon bijna alleen groeien door meer mensen in te zetten – omdat de arbeidsproductiviteit niet voldoende steeg. ICT heeft in die periode blijkbaar niet gezorgd voor procesinnovaties en productievere werknemers. Een mogelijke verklaring daarvoor is het succes van het Poldermodel dat gericht is op het beheersen van de loonkostenontwikkeling. De keerzijde is dat ondernemingen minder hard zoeken naar manieren om de arbeidsproductiviteit te verhogen.
Inflatie
Als de positieve invloed van ICT op de arbeidsproductiviteit – en daarmee op de loonkostenontwikkeling, tot nu toe nogal meevalt of zelfs uitblijft, waar is de relatief lage inflatie dan wel aan te danken? Aanhangers van de nieuwe economie zien transparantere markten, globalisering, toegenomen efficiency en de geringe kosten verbonden aan het reproduceren van kennisproducten als reden voor de relatief lage inflatie van de afgelopen periode. Ook op deze verworvenheden van de nieuwe economie valt het nodige af te dingen.
De jaren negentig begonnen namelijk met een hoge werkloosheid – geen omstandigheid waaronder lonen de neiging hebben te stijgen – en in Europa (het verdrag van Maastricht) is het macro-economisch beleid er sindsdien op gericht geweest de inflatie te beperken. Bijvoorbeeld door de overheidsuitgaven te beperken. De loonkostenontwikkelingen zijn bovendien na het akkoord van Wassenaar in 1982 in toom gehouden. Looninflatie bleef dus uit.
In de VS zorgden een sterke dollar – dus goedkopere import – aanzienlijk lagere defensiebestedingen en lage grondstofprijzen na de Azië-crisis ervoor dat de inflatie bescheiden bleef. Capaciteitstekorten waren er bovendien niet. Het investeringsniveau was hoog en tijdelijke tekorten werden via goedkope import opgevangen. Het CPB concludeert dan ook dat de ICT hoogstens een bescheiden rol kan hebben gespeeld. In sommige markten heeft ICT mogelijk de prijscompetitie vergroot, met als gevolg lagere winstmarges en dus prijzen, maar dat leidt niet tot een structureel lagere groeivoet van lonen en prijzen.
Lonen en grondstofprijzen kunnen bovendien nog wel degelijk stijgen. Dat hebben we de afgelopen maanden gezien bij de olie- en benzineprijzen. En Wim Kok breekt wel een lans voor bescheiden looneisen, maar of de vakbonden zich daar deze keer iets van zullen aantrekken, valt nog maar te bezien. Binnen sectoren waar de krapte het grootste is, zullen werknemers bovendien zelf hun lonen uitonderhandelen. Dat zorgt voor meer loondifferentiatie en maakt de cao niet meer dan een bodem in de markt. Dat de door beleidsmakers en economen gevreesde loon-prijsspiraal (en de recessie die daarop volgt) nooit meer in werking zal treden, lijkt in elk geval een voorbarige conclusie.
Transparante markten
Internet zorgt voor transparantere markten. Leert de ‘nieuwe economie’. Consumenten krijgen meer inzicht in de prijsvorming, kunnen prijzen bovenal beter, sneller en eenvoudiger vergelijken en dat zorgt voor lagere inflatie. Maar Dany Jacobs vraagt zich in ‘De lente van de nieuwe economie’ (ESB) af of consumenten nu werkelijk meer inzicht hebben dan voorheen in telefoontarieven of de prijzen van boeken. Goed, met enig zoeken kun je sites vinden waar prijzen zo goed en zo kwaad als het kan worden vergeleken. Maar consumentenbonden doen dat al jaren. De vraag is of consumenten meer dan vroeger de moeite nemen – gezien de kosten – prijs en kwaliteit van producten uitvoerig te vergelijken. Ondernemingen zullen er bovendien alles aan doen, zoals ze dat altijd gedaan hebben, de markt zo ondoorzichtig mogelijk te houden. Bijvoorbeeld via productdifferentiatie.
Globalisering is een ander belangrijk thema binnen de ‘nieuwe economie’. Ook globalisering zou er, door de toename van de concurrentie, voor zorgen dat de prijzen laag blijven. Bovendien zou het bedrijven aansporen hun productiviteit te verhogen. Economen als Paul Krugman wijzen er echter op dat 85 procent van de Amerikaanse economie helemaal niet blootstaat aan de intense concurrentie op de wereldmarkt. En in het deel van de economie dat wel mondiaal moet concurreren, voornamelijk de industrie, is de efficiëntie al hoog en valt het te bezien of de ICT daar nog significante productiviteitswinsten kan genereren.
Ook in Nederland zijn het alleen de grote ondernemingen die mondiaal concurreren. Een veeg teken is ten slotte dat we nog steeds wachten op Wijers’ tweede globaliseringsdebat. Of het er ooit nog van komt is maar de vraag. De vakbonden liggen aan de ketting en harde cijfers die al het globaliseringsgebral ondersteunen, zijn er eigenlijk niet. De cijfers die er wel zijn, wijzen eerder in de richting van het omgekeerde. Het internationaal verkeer van kapitaal en arbeid was, de onmiskenbare opmars van de ICT in de economie ten spijt, in de negentiende eeuw relatief groter dan nu.
Nico Dikstaal Freelance Medewerker