Deze week hebben de inwoners van Californië niet alleen hun stem uitgebracht in de presidentsverkiezing, maar ook ‘ja’ of ‘nee’ gezegd tegen allerlei referendumvoorstellen.
De referendumprocedure is begin vorige eeuw in Californië ingevoerd om de politieke dominantie van een oppermachtige spoorwegmaatschappij te breken en zo de macht terug te geven aan de burgers. In theorie kan iedere stemgerechtigde een initiatief aan de kiezers voorleggen. Deze keer gingen de voorstellen op staatsniveau onder andere over onderwijs en drugsbeleid en op lokaal niveau bijvoorbeeld over verhoging van de onroerendgoedbelasting om een bibliotheek te renoveren, drinkwaterfluoridering, vaststelling van een maximum aan nieuwe kantoorruimte en verhoging van de btw ter financiering van een spoorlijn.
Dat er twee voorstellen over onderwijs op de staatslijst stonden, is niet zo verbazingwekkend. Californië kan weliswaar bogen op relatief veel top-universiteiten, maar het gemiddelde niveau van de publieke middelbare en basisscholen is er alarmerend laag (een te licht curriculum, tafels stampen en zinsontleding zijn afgeschaft, doubleren is er niet meer bij (‘social promotion’), gedeeltelijk onvoldoende opgeleide docenten, veel Spaanstalige kinderen van immigranten, enzovoort). Wat op het eerste gezicht wel verbazing wekt, is wie de initiatiefnemers waren: twee in de vallei zeer bekende durfkapitalisten.
Tot voor kort bemoeide Silicon Valley zich niet met de politiek en vice versa. Veel ondernemers parafraseren de cowboys van vroeger: "De beste overheid is geen overheid". Geef entrepreneurs alle ruimte en laat de magie van de markt selecteren. Maar politiek en hightech-business komen elkaar steeds vaker tegen. Dat komt niet alleen omdat de politici geld voor hun campagnes zoeken, maar ook omdat IT een sleutelrol speelt in de moderne economie en maatschappij. Nog enigszins contrecoeur volgen de multimiljonairs in de vallei het politieke proces. Beschikbaarheid van goedopgeleide werknemers is voor de hightech van levensbelang, zeker in de mondiale kenniseconomie! Mede daarom namen John Doerr van Kleiner Perkins, de beroemde firma die ‘venture capital’ verstrekt, en Tim Draper, mede-oprichter van VC-firma Draper Fisher Jurvetson, het initiatief tot voorstellen op onderwijsgebied.
Onderwijs speelde ook een belangrijke rol bij de presidentsverkiezing. Maar de federale overheid betaalt minder dan 10 procent van de kosten en heeft bijgevolg weinig te vertellen. Scholen worden op staats- en vooral op lokaal niveau gefinancierd en aangestuurd. Een deel van de kosten van scholen wordt betaald uit de lokale onroerendgoedbelasting; wanneer een school meer geld nodig heeft, moet dat bij referendum aan de kiezers voorgelegd worden en is een tweederde meerderheid nodig. Dat werd niet altijd gehaald, zodat er scholen zijn met gaten in het dak, kapotte riolering en bouwketen als klaslokaal. John Doerr wil meer geld voor het onderwijs en heeft eerder dit jaar een initiatief op de verkiezingslijst gekregen dat voorstelde om de vereiste tweederde meerderheid voor extra schooluitgaven terug te brengen naar 50 procent. De Californische vereniging van belastingbetalers protesteerde en zette een tegencampagne op. De kiezers stemden bij de voorverkiezingen in maart tegen dit ‘50%-voorstel’. Onverschrokken hebben Doerr, de hightech-managers en de onderwijsbonden zich de afgelopen maanden opnieuw ingezet, nu met een voorstel om de vereiste meerderheid terug te brengen naar 55 procent. Opnieuw kwam er een tegencampagne: ‘Redt Onze Huizen’.
Ook Tim Draper, net als zijn vader en grootvader durfkapitalist, is ontevreden over het onderwijs. Hij was zo geschokt dat zijn kinderen op de basisschool niets leerden over de zakenwereld, dat hij voor leerlingen van acht tot dertien jaar een lespakket samenstelde, BizWorld. Het team met de meeste aandelen en ‘KidBucks’ wint. Draper, die meent dat de overheid de grootste en gevaarlijkste monopolist is, wil meer competitie en marktwerking en minder overheid in het onderwijs. Hij heeft daarom voorgesteld om ouders een waardebon van 4000 dollar per kind per jaar te geven, die zij kunnen inleveren bij een privé school naar eigen keuze. Het geld hiervoor moet uit de staatskas komen. Tegenstanders wezen erop, dat de huidige privé scholen vrijwel vol zitten en niet verplicht zijn om leerlingen aan te nemen. Omdat je voor 4000 dollar per kind geen nieuwe school op kunt zetten, meenden zij dat dit voorstel neerkwam op een belastingvoordeel voor de ouders die hun kinderen toch al op een privé school hebben. Zij waren ook niet gecharmeerd van de iMac-computerprijzen die Draper ter aanzwengeling van de campagne aan de meest actieve steunbetuigers beloofde.
Een plan bedenken is één ding, maar om het geaccepteerd te krijgen is meer nodig en — in Amerika – met name geld, heel veel geld: voor het juridisch formuleren van het voorstel, handtekeningen inzamelen om het voorstel op de verkiezingslijst te krijgen, radiospotjes, tv-reclames, drukwerk en de promotiecampagne. Doerr en sympathisanten hadden een campagnekas van 30 miljoen; ‘Redt Onze Huizen’ 5 miljoen. Tim Draper, in de lokale media steevast aangeduid als miljardair, heeft uit eigen zak meer dan 23 miljoen dollar gedoneerd; de tegencampagne beschikte over 30 miljoen dollar. De afgelopen maanden hebben de campagnes rond deze twee onderwijsreferenda dus bijna 100 miljoen dollar gekost!
Gelijk hebben is nog niet gelijk krijgen. Geld helpt, maar is geen garantie. Bij de voorverkiezingen in maart spendeerden Doerr et al 24 miljoen dollar en de tegenstanders 1 miljoen en toch werd het ‘50%-voorstel’ weggestemd. Desondanks is het niet verwonderlijk dat sommigen beweren dat de politieke besluitvorming opnieuw gedomineerd wordt door het grote geld en de speciale belangengroepen die het referendumproces juist moest overwinnen. Net nu de Silicon Valley-multimiljonairs dit proces ontdekt hebben.