‘Toch wel leuk’, dacht ik bij mijzelf. Ik had net twee dagen bij de Europese Commissie in Brussel gezeten. In een select Europees gezelschap van twintig technici, sociologen en economen hebben wij gebrainstormd over hoe wij in 2010 leven. Het mocht geen science fiction zijn.
Het moesten reële oplossingen zijn die mensen konden gebruiken zonder reëel besef van computers of forse veranderingen van gewoonten. Waarschijnlijk zit de sim-kaart van je telefoon in je horloge, heeft je bril een oordop en microfoon voor geluid en wordt tekst geprojecteerd in je bril. Als je een bekende tegenkomt, verschijnt of hoor je diens naam. Je hebt geen sleutels, plastic passen en geld meer op zak, want via een Bluetooth-verbinding kun je je identificeren en betalen. Ouderen met een ziekte hebben sensoren in hun kleren die direct in actie komen als er iets mis dreigt te gaan. Als je met iemand anders praat of in een vergadering zit en je wordt gebeld hebben de systeempjes van je persoonlijke netwerk geleerd hoe te reageren, mede afhankelijk van wie er belt en met wie je op dat moment spreekt. ‘Ambient Intelligence’ wordt het genoemd. Amerikanen noemen het ook wel ‘ubiqitous computing’. Net als in 1985, toen er sprake was van autotelefoons en AT PC’s, wist niemand zeker dat anno 2000 iedereen een mobiele telefoon en een PC kon gebruiken. Met de huidige snelheid zou dat nu in tien jaar kunnen gebeuren. Wij krijgen dan een Ambient Intelligence (AmI) omgeving waarin allerlei ‘seamless’ (naadloos, maar beter is ‘bijna onzichtbaar’) diensten en toepassingen beschikbaar komen. Waar het in Brussel om ging was de vraag waar de Europese overheid van 2002 tot 2005 (6e Framework Programma) haar researchgeld in moet steken.
Dan blijkt ineens in de wandelgangen dat de Europese Commissie het 6e kaderprogramma anders wil invullen. Dat ging via programma’s met tenders die in een eerste ronde inhoudelijk en in tweede ronde politiek beoordeeld worden. ‘Politiek’ wil dan zeggen of er uit elk land wel deelnemers zijn, zodat de gelden gelijkelijk verdeeld kunnen worden. Maar als Europa nu echt één natie wordt dan zou je onderzoeksgeld misschien beter bij de aantoonbare ‘centers of excellence’ moeten neerleggen en niet meer de helft van een budget vrijmaken voor high-tech bij kaasmakers en low-tech bulk-industrielanden. Als de federale overheid van de Verenigde Staten investeert in hich-tech komt dat sneller in Californië terecht dan in South-Dakota. De Scandinavische landen lobbyen al voor ‘centres of excellence’ op telecomgebied en Frankrijk werpt zich al op voor lucht en ruimtevaart. Maar waar wil Nederland eigenlijk goed in zijn? Welke grassprieten moeten wij juist laten doorgroeien tot op Europees ‘centre of excellence’-niveau in plaats van plat maaien op hetzelfde Nieuw Amsterdams Peil voor het hele land?
Volgens oer-Hollands poldermodel wordt er door de dijkgraaf een commissie samengesteld onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. Daarin bespreekt men de gestelde kwestie op zodanige wijze dat iedereen het er mee eens kan zijn. Van alle partijen zijn hoge vertegenwoordigers aanwezig, dus willen wij alles. Maar met de nieuwe Europese spelregels gaat dat straks niet meer, dan verlies je overal. Dus wij moeten on-Hollands kiezen om één of twee grassprieten harder te laten groeien. Voor mij is de keuze heel eenvoudig. In Zweden (9 miljoen inwoners) komt de helft van de nationale export en 5 procent van het bruto-nationaal product voor rekening van 40.000 werknemers van een telecomleverancier. In de jaren tachtig maakten overheid en industrie de keuze om fors te investeren in mobiele telefonie – nu de succesfactor voor 3G (mobiel) Internet. In de zomer schreef ik al over de honderd persoonlijke computerapparaatjes in je kleding en over de verwachte 4G (‘embedded’) Internet. Op 4G (‘embedded’, misschien wel ‘ambient’) Internet van 2010-2020 kunnen wij nog wereldleider worden, maar dan moeten wij boven het maaiveld uit durven komen.
Aan de BV Nederland de uitdaging om een echte keuze te maken. Ik weet dat het moeilijk is en lef vraagt. Zelfs grote bedrijven op het gebied van consumenten-elektronica durven nog niet echt. Maar op Europees niveau weten ze het al heel aardig met hun Ambient Intelligence. Daar zou ik op aansluiten door rondom Amsterdam ‘content, media en visualisatie’ te concentreren, rondom Twente telecommunicatie-netwerken, rondom Eindhoven (‘personal’) ‘embedded’ netwerken, rondom Delft sensor-technologie en voor ‘chip design’ en ‘user interfacing’ (spraakherkenning) gaan wij naar Leuven en Vlaanderen. Dan kunnen wij samen met onze Nederlandstalige zuiderburen een Randstadmodel van Centres of Excellence voor Ambient Intelligence neerzetten met mediadiensten boven de grote rivieren en industrie in Brabant en Vlaanderen.
Egbert-Jan.Sol@Ericsson.com, vice president Technology Ericsson Nederland