Ongemerkt zijn we de laatste jaren omgeven door allerlei apparaten die er niet als computer uitzien, maar waarvan de werking wel afhangt van een interne computerfunctie.
De hardware en software zijn ‘ingebed’ in de draagbare telefoon, flappentap, set-top box, auto, beveiligingssystemen, automatische kassa, sproei-installatie, enzovoort. Ook buiten onze directe omgeving zijn de ‘embedded’ systemen volop te vinden, bijvoorbeeld in regelsystemen in chemische fabrieken, in militaire detectie-apparatuur, in routers en switches in de telecom-industrie en allerlei instrumenten en apparaten in de gezondheidszorg. Publicitair komen ingebedde systemen echter niet veel verder dan een paar vakbladen en gaat de aandacht vooral uit naar de PC.
Toch moet je voor indrukwekkende aantallen – bijna alle microprocessors komen in een ingebed systeem terecht – en nieuwe ontwikkelingen en toepassingen bij de ingekapselde systemen zijn. In overeenstemming hiermee is het aantal bezoekers aan de ‘Embedded Systems Conferentie’ de afgelopen jaren flink toegenomen en is de beursvloer reeds vele maanden tevoren uitverkocht. Deze conferentie is na elf jaar het grote congrescentrum van San José ontgroeid en wordt volgend jaar dan ook in het nog grotere congrescentrum in San Francisco georganiseerd. Terwijl de bijeenkomst in de eerste jaren vooral gedomineerd werd door microcontrollers en boards, veelal voor industriële toepassingen, is de aandacht nu verschoven naar apparaten met een Internetverbinding. De snelle en ingrijpende veranderingen waren voor de organisatoren aanleiding om bij de afgelopen conferentie, vorige maand, eens flink vooruit te kijken. Ze hadden daartoe Neil Gershenfeld uitgenodigd. Deze professor bij het Media Lab van het Massachusetts Institute of Technology ging in zijn inleiding inderdaad een enorme stap verder en putte vooral uit zijn vorig jaar gepubliceerde boek ‘When things start to think’.
Gershenfeld is met het ‘Things That Think’-onderzoeksconsortium van het Media Lab druk in de weer met ingebedde systemen die in de toekomst overal zouden moeten zijn: niet alleen in apparaten, maar ook in kleren, meubels, eigenlijk gewoon in alle voorwerpen. Hij vindt de huidige technologie te dominant om te negeren, maar te dom en te rigide om ons echt van dienst te zijn. Onderzoekers naar kunstmatige intelligentie zijn al jarenlang het spoor bijster met hun ingewikkeld gezoek naar ‘bewustzijn’. Het punt is, dat de apparaten van nu doofstom zijn: ze kunnen hun omgeving niet waarnemen, kunnen geen informatie uitwisselen en zijn niet in staat om hun gedrag aan te passen aan de situatie van de gebruiker. Voorzie alle voorwerpen van sensors, een ‘computer’ en een netwerkverbinding en het digitale nirwana wordt uw deel, stelt Gershenfeld.
"Waarom rinkelt mijn telefoon, wanneer ik onder de douche sta", klaagt hij. De ‘oplossing’ voor dit ‘probleem’ is een telefoon die kan detecteren dat zijn baasje onder de douche staat en dan niet rinkelt. Gershenfeld presenteerde allerhande toepassingen die je meer of minder kunt zien zitten, afhankelijk van je ervaringen en wensbeeld van de samenleving. Zoals een medicijnpotje voor vergeetachtige ouderen dat aangeeft of de pil eruit genomen is. En een koelkast die aangeeft dat de melk op is, juist wanneer je bij de supermarkt bent (op andere momenten kun je immers weinig met die informatie doen). Maar wat als er nog wel een pak in de koelkast staat, maar zuur? Het Media Lab werkt aan apparatuur om dat te bepalen en je daarover via Internet op het juiste moment te informeren. Het hele scala aan toepassingen wordt met diverse kernwoorden aangeduid, die alle rond hetzelfde thema draaien: overal, context-afhankelijk, onzichtbaar, pro-actief, niet opdringerig. Andere universiteiten en bedrijven zijn ook met dit thema bezig, bijvoorbeeld het onderzoekslaboratorium van Xerox in Palo Alto (ubiquitous), IBM (pervasive) en HP (met ‘Cool Town’).
‘Computing’ is niet meer een aparte, gescheiden activiteit aan een bureau, maar wordt een niet-opdringerig, vanzelfsprekend onderdeel van spelen, leren, werken en ontspannen. Computers vervagen in de achtergrond en worden opgenomen in onze omgeving. Toetsenbord, muis en monitor vormen niet langer het enige interface; de hele wereld wordt ons interface en onze stem, gebaren en handschrift worden inputvormen. Sommige onderzoekers willen dat voorwerpen ook onze gelaatsuitdrukking en hartslag kunnen waarnemen, opdat die daarmee (?) hun gedrag aan kunnen passen aan onze emoties.
Onderzoekers als Gershenfeld lijken geobsedeerd door de prachtige mogelijkheden die zij zien en stappen luchtigjes over een aantal vragen heen. Als er honderden miljarden voorwerpen kleine informatie-pakketjes over het Internet willen sturen, hoe wordt dat geregeld? Aan dit routerings-probleem wordt amper gewerkt. En hoe zit het met de beveiliging? Dat probleem wordt neergelegd bij de experts, die met betere encryptie-technologieën moeten komen. En privacy dan? Ook daarvoor moet meer technologie gedeeltelijk uitkomst bieden. Daarnaast wordt geponeerd dat privacy geen absoluut begrip is: wanneer je wat inlevert, krijg je er iets voor terug. Als je een kledingzaak binnenloopt met je identificatie in de ‘aan-stand’, word je bij je naam begroet, komt het personeel met de juiste maat op de proppen, doet daar meteen een broek bij (de winkel weet dat de inhoud van je klerenkast niet meer bij je huidige gewicht past) en geeft je een persoonlijke korting. Nu kan een geïsoleerde database bij een supermarkt of kledingzaak op het eerste oog niet zoveel kwaad, maar ongetwijfeld zullen veel van die nieuwe gegevensbestanden gekoppeld gaan worden. Stel je voor dat de ziektekostenverzekering wordt geannuleerd, omdat de verzekeraar kan zien dat je telkens erg ongezond voedsel in je winkelwagentje laadt of via de online-winkelier thuis laat bezorgen!
De gemiddelde Amerikaan vindt privacy wel heel erg belangrijk, maar zit klem ‘between a rock and a hard place’. Men is minstens zo bevreesd voor gluren door overheidsinstanties als door bedrijven. Achterdocht jegens de overheid maakt dat men niet genegen is dit via wetgeving aan te pakken. De markt, waar Amerikanen een bijna heilig vertrouwen in hebben en zelfregulering door het bedrijfsleven moeten dit oplossen. Dat hopen ze althans, maar de ontwikkelingen van de afgelopen jaren stellen niet gerust.
Er mag dan top-notch hightech en flitsend ondernemerschap uit de VS komen, doordenken over de benodigde regelgeving kunnen Nederland en de rest van Europa vast beter.