Een paar jaar geleden was ik aanwezig bij een demonstratie van wat ik maar Internet-tv zal noemen: een systeem dat een televisie-uitzending combineerde met de mogelijkheden van het ‘world wide web’. Kijkend naar een verslag van een voetbalwedstrijd kon je alvast kaartjes bestellen voor de volgende wedstrijd. Ook was het mogelijk om achtergrondinformatie te krijgen over spelers en vorige wedstrijden. Wilde je een doelpunt nog eens zien, maar nu uit een andere hoek: geen probleem. Hoewel het nog wel enkele jaren zou duren voordat het systeem algemeen beschikbaar zou zijn, waren technische problemen volgens de fabrikant niet de grootste belemmering. Hij zat vooral in zijn maag met de psychologie van de beoogde gebruiker, en wel met wat hij de ‘couch potato’ noemde. Zo duidde hij de tv-kijker aan die bij voorkeur ontspannen achterover geleund op de bank een tv-programma over zich heen laat komen. En dat is een heel andere houding dan die van de websurfer die geconcentreerd voorover leunt en naar het beeldscherm staart. Zo probeerde de maker van het systeem dus niet zozeer twee technieken te verenigen, als wel twee houdingen: ontspannen versus geconcentreerd, passief versus actief.
Hoe actief de websurfer is, is een vraag die de laatste tijd ook Internet-juristen bezighoudt. Het gaat daarbij om het volgende. Zoals bekend, trekt het Internet zich van landsgrenzen niets aan. Dat is voor juristen lastig, want het recht doet dat wel. Op een enkele uitzondering na zijn alle rechtsregels die van toepassing zijn op wat er op het Internet gebeurt nationale regels – maar potentieel wel de regels van heel veel verschillende landen. Denk aan de situatie dat een Nederlander via de website van een Engelse makelaar een vakantiehuis koopt in Frankrijk. Als er iets mis blijkt te zijn met dat huis, wordt van belang welk recht op de koopovereenkomst van toepassing is. Het onderdeel van het recht dat zich met die vraag bezighoudt, heet het internationaal privaatrecht. Een misleidende naam, want het is helemaal geen internationaal recht. Internationaal privaatrecht is nationaal recht waarmee kan worden bepaald welk nationaal recht op een internationale situatie van toepassing is. Zo is er dus Frans internationaal privaatrecht, Nederlands internationaal privaatrecht, enzovoort. Wel hebben verschillende landen verdragen gesloten om hun internationaal privaatrecht op elkaar af te stemmen. In Europa hebben we onder meer een verdrag over het recht dat van toepassing is op internationale overeenkomsten, het zogenaamde EVO-verdrag. Het is een artikel in dit verdrag dat aanleiding is tot de discussie over de al dan niet actieve websurfer.
Het EVO-verdrag zegt namelijk dat op een internationale overeenkomst die een consument sluit, het recht van het land van die consument van toepassing is. Maar weer niet altijd. Zo moet de sluiting van de overeenkomst vooraf zijn gegaan door publiciteit van de verkoper in het land van de consument. Ook moet de consument alle noodzakelijke handelingen in zijn eigen land hebben verricht. Zo wordt dus onderscheid gemaakt tussen de passieve consument die in zijn eigen land wordt benaderd door de aanbieder, en de actieve consument die er zelf op uit gaat om te zien wat er elders in de wereld te koop is. De eerste kan zich beroepen op zijn ‘eigen’ recht, de tweede niet. Als iemand een Bild Zeitung koopt en vervolgens naar aanleiding van een advertentie in die krant bij de Duitse adverteerder bestelt, is Duits recht van toepassing. Maar vindt die bestelling plaats naar aanleiding van een advertentie in een Nederlandse krant, dan kan de koper zich op Nederlands recht beroepen.
Maar hoe zit het nu met de Nederlandse websurfer. Is die actief of passief? Wordt die beschermd door het Nederlandse consumentenrecht of niet? Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag of de website van de Duitse aanbieder moet worden beschouwd als publiciteit in Nederland. In ieder geval is de site ook in Nederland te bekijken. Is dat al doorslaggevend? En als de site ook teksten in het Engels bevat. Daarmee geeft de Duitse verkoper aan zich ook op een buitenlands publiek te richten. Maar ook op Nederlanders? Of is daarvoor nodig dat de site ook in het Nederlands is gesteld? Wie het weet mag het zeggen.
Nu zult u dit misschien een academische discussie vinden, maar dat is het niet. Het maakt voor een internationaal opererende e-winkel nogal wat uit of hij bij het aanbieden van zijn goederen of diensten rekening moet houden met één rechtsstelsel of met de rechtsstelsels van alle landen waar hij klanten heeft. Al was het alleen maar vanwege de kosten van juridisch advies die daarmee zijn gemoeid. Aan de andere kant zullen consumenten misschien minder snel geneigd zijn om internationale transacties aan te gaan, als ze daarbij juridisch minder beschermd zijn en dus wellicht hun geld verspelen. En dat zou weer een belemmering zijn voor de ontwikkeling van e-handel in het algemeen. De kwestie werd en wordt dan ook zwaar ‘belobbyd’ door verenigingen van ondernemers en consumentenbonden. Dat gebeurt in Brussel, waar uiteindelijk de knoop zal worden doorgehakt. Het verloop van de discussie kunt u actief volgen de op de website van de Europese Commissie. Maar u kunt de uitkomst ervan natuurlijk ook ontspannen achterover leunend afwachten.
Joost Linnemann is advocaat bij Kennedy van der Laan in Amsterdam en behartigt de IT-belangen en het elektronisch zakendoen van grote multinationals.