De UMTS-veiling van afgelopen zomer heeft heel wat wenkbrauwen doen optrekken. Daarbij ging het al snel over de lage opbrengst in Nederland van ongeveer 6 miljard gulden in vergelijking met landen als Groot-Brittannië en Duitsland. Toch is het geld het minst interessante vraagstuk rondom de veiling. Het zou een versimpeling van de werkelijkheid zijn om alleen de discussie daarover te voeren. Daarvoor staan er meer en dwingender vraagstukken op de agenda.
Natuurlijk, het feit dat minister van Financiën Zalm aan de vooravond van de veiling op televisie speculeerde over een opbrengst van 20 miljard, speelt zeker een rol. Dat deze als zuinig bekend staande minister zich maar liefst veertien miljard heeft verrekend is een opmerkelijk politiek gegeven. Daarover zal in het kamerdebat over de veiling ongetwijfeld nog wel een vrolijke opmerking worden geplaatst. Maar voor het verloop van de veiling is het hooguit boeiend om te weten of de door Zalm gedane uitspraken het gedrag van de deelnemers aan de veiling hebben beïnvloed.
Ook kan het interessant zijn om de opbrengst van de veiling in Nederland te vergelijken met die in andere landen. Op het eerste gezicht wekt dat immers grote verbazing. Maar vergelijken heeft alleen zin als ook de telecommarkten in andere landen, de opzet en het verloop van de veilingen elders worden betrokken.
Om het verloop en de opbrengst van de UMTS-veiling goed te kunnen beoordelen, moet je terug naar de uitgangspunten. Waarom werd er geveild? Om te beginnen omdat zo’n procedure transparant is; Als het goed is kan iedere mogelijke telecomaanbieder onder gelijke voorwaarden deelnemen. Bij een zogenaamde ‘beauty-contest’ is van doorzichtigheid geen sprake. Dan kan een nationale aanbieder bijvoorbeeld worden bevoordeeld boven een buitenlandse aanbieder. Zo heeft het politiek chauvinistische Frankrijk voor een dergelijke aanpak gekozen.
Maar bovenal is het uitgangspunt van een veiling het scheppen van meer concurrentie, hetgeen moet resulteren in lagere prijzen en hopelijk ook een betere service aan de consument. De Nederlandse veiling heeft echter geen nieuwkomers op de markt tot gevolg gehad. De vraag is dan ook wat dat betekent voor de positie van de consument. Die is immers gebaat bij meer keuzevrijheid, toegankelijkheid voor brede groepen, lage tarieven en een goede service. Dit is ook precies het punt waar de markt alleen het soms niet redt met zijn eigen wetmatigheden en waar van een overheid regulerend optreden mag worden verwacht. Vanuit deze uitgangspunten moet er dan ook een evaluatie van de UMTS-veiling plaatsvinden, voordat een definitieve politieke beoordeling aan de orde is.
Daarbij zijn meer vragen aan de orde. Neem de voorbereiding van de veiling. Is er wel geoefend met simulaties, uitgaande van de gehanteerde economische speltheorie? En zijn daarbij ‘worst-case’-scenario’s gehanteerd? Het feit dat er aan de vooravond van de veiling plotseling nog maar zes in plaats van tien spelers overbleven, had ook een belletje moeten doen rinkelen.
Tijdens het verloop van de veiling ontstond er een conflict tussen Telfort en Versatel. Het is van belang om inzicht te krijgen in de achtergronden van dat conflict. Datzelfde geldt voor de beslissing om op dat moment gewoon door te gaan met de veiling.
Bij complexe vraagstukken als deze, is het lastig om vanuit de Tweede Kamer een oordeel te vormen. De belanghebbende telecombedrijven hebben ieder hun eigen insteek bij het verhaal en – zo bleek mij de afgelopen weken in gesprekken – een verschillende visie op verloop en uitkomst van de veiling als het gaat om de positie van de consument. Het kabinet heeft de neiging om in dit soort situaties haar eigen beleid te verdedigen en zich niet aan onafhankelijk onderzoek te onderwerpen. Toch is daar juist behoefte aan.
De Kamer heeft nu dan ook besloten dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar alle mogelijke elementen rondom de veiling die vraagtekens oproepen. Op zo’n manier wordt er adequaat in de eigen informatievoorziening voorzien. Lessen voor de toekomst kunnen dan ook beter en zorgvuldiger worden getrokken. Bovendien creëert de Tweede Kamer door vaker dit soort onafhankelijke informatievoorziening te organiseren, voor zichzelf een rol die haar tot een meer gelijkwaardige gesprekspartner en tegenspeler van het kabinet maakt.
Marja Wagenaar, lid Tweede Kamer PvdA , behandelt IT bij de overheid. Zij was parlementair redacteur en universitair docent politiek/bestuurlijk management.