De afgelopen jaren zijn via het Internet grote informele netwerken van programmeurs ontstaan. Voor de eer en niet voor het grote geld schrijven zij software: gratis en vaak in de nachtelijke uren. Opmerkelijk is dat ook grote ondernemingen als Hewlett Packard, Sun en IBM dicht tegen deze ‘gemeenschappen’ aan schurken. De open software environment blijkt een waardevolle omgeving. Maar de automatisering geldt als een commerciële sector bij uitstek. Wetenschappers proberen daarom dit fenomeen te verklaren. Verward verkennen ze de eigenaardigheden van dit virtuele Leger des Heils.
Gangbare economische theorieën blijken niet goed te kunnen verklaren wat de reden is waarom individuen en commerciële bedrijven grote projecten zijn gestart die niet een product met een prijs opleveren, maar software die gratis en voor niets voor iedereen beschikbaar is. En dat in een sector waar geld als water verdiend wordt en goedertierenheid meestal niet in de baas zijn tijd plaatsgrijpt.
De economen Josh Lerner en Jean Tirol van respectievelijk Harvard en MIT hebben hun hooggeleerde tanden in dit onderwerp gezet. Het resultaat is een interessante verkennende studie onder de naam The simple economics of open source (http://papers.nber.org/papers/w7600).
Hun studie vangt aan met een citaat van de godfather van de vrije software Richard Stallman: "De stelling dat commerciële software – software waarvan het verboden is deze met anderen te delen of aan te passen – asociaal is, onethisch en simpelweg fout, zal sommigen verbazen. Maar wat anders kun je zeggen van een systeem dat is gebaseerd op het verdeeld houden van het publiek en het hulpeloos laten staan van de gebruikers."
Lerner en Tirol pareren deze stelling met de vraag waarom duizenden topprogrammeur gratis zouden werken aan de totstandkoming van een publiek goed. Ze kunnen zich hierbij nog wat voorstellen wanneer je denkt aan arme landen, waar deze kennis niet aanwezig is. Maar in het westen zijn het overwegend welvarende mensen en Fortune 500 bedrijven die profiteren van deze gratis software en juist niet de armlastigen.
Het samen bouwen aan software is een fenomeen dat de automatiseringsindustrie al langer kenmerkt dan vandaag of gisteren. Maar de afgelopen periode neemt de schaal waarop dit gebeurt toe. Bovendien is er ook sprake van formalisering. Er ontstaan officiële netwerken van programmeurs die via het Internet ‘samen op pad’ zijn op de weg die naar de beste software moet leiden.
In de periode tussen 1960 en 1980 waren het met name de grote onderzoekscentra die de door hen ontwikkelde pakketten (denk aan Unix en programmeertaal C) in een vroeg stadium onder collega’s in heel de wereld uitzetten en om commentaar en verbetering vroegen. Kenmerkend was dat dit informeel gebeurde. Pogingen bijvoorbeeld om het auteursrecht van deze software sluitend te regelen waren schaars. Dat was dus ook het grote probleem toen AT&T, wier Bell-labs aan de basis stond van Unix, haar intellectueel eigendom rond (delen) van dit besturingssysteem wilde claimen.
In de jaren tachtig namen de ontwikkelaars van vrije software zelf de licentieregels ter hand; dat was een belangrijke stap voorwaarts. Als voorwaarde werd bijvoorbeeld gesteld dat je jezelf verplichtte anderen gratis of bijna gratis te laten werken met je software. Dit type vrije software onderscheidde zich door deze invulling van de licentieregels van shareware, waar de code zelf beschermd is en public-domain software, waar helemaal geen restricties gelden.
We zitten nu in een fase waarbij het opvallend is dat de grote multinationals zijn aangeschoven. Open softwaregemeenschappen en grote bedrijven werken nu vaak samen. Ook is de licentieverlening met betrekking tot vrije software, denk aan Linux, een stuk flexibeler geworden. Voor Linux stelde men het Debian Social Contract (1995) op, waarbij gezamenlijk ontwikkelde software gebundeld mocht worden met ‘beschermde’ softwarecode.
Deze verschuiving komt ook terug in de Open Software Definition, waarbij de opstellers als uitgangspunt nemen dat "de licentievoorwaarden andere software niet mag ‘besmetten’". De licentie mag dus geen restricties stellen aan andere software die samen met de onder licentie verstrekte software wordt verspreid. Er mag bijvoorbeeld niet geëist worden dat andere programma’s die met hetzelfde medium verspreid worden ook open software zijn. De reden hiervoor is dat keuzevrijheid boven alles gaat, ook in de wereld van de open source software. Daarmee zijn de hedendaagse voorwaarden minder radicaal dan die uit eerdere tijdperken.
Op de vraag waarom programmeurs zich massaal op de open software storten, antwoorden Lerner en Tirol met de veronderstelling dat dit goed is voor hun carrière en hun ego. Erkenning op de korte termijn door collega-topprogrammeurs is de belangrijkste drijfveer, stellen de onderzoekers. Erkenning kan op de lange termijn, wanneer je je hebt waargemaakt, ook leiden tot betere of interessante functies. Het is vergelijkbaar met de promotieprogramma’s aan de universiteiten. Ook hiervoor geldt dat het niet het geldelijk gewin is dat onderzoekers enthousiast maakt, maar de eer om temidden van vakgenoten te excelleren
Grote IT-bedrijven schurken simpelweg tegen de open software-initiatieven aan omdat ze dicht bij deze kennis willen zitten. Niet om daar onmiddellijk geld aan te kunnen verdienen, maar om ideeën op te doen waar ze later wat aan hebben. Niet het geld maar persoonlijke motieven verklaren het succes van de ‘open software’-gemeenschappen.
Josh Lerner, Jean Triole
The Simple Economics of Open Source
NBER Working Paper No. W7600
maart 2000
http://papers.nber.org/papers/w7600