Voordat Gerstner er was, heeft IBM een aantal kapitale fouten gemaakt. IBM was vroeger lang niet zo flexibel als tegenwoordig. Het mainframe maakte de dienst uit en karaktergeoriënteerde terminals vormden het belangrijkste medium voor interactie met de computer. Netwerken waren bij IBM in goede handen, maar de aandacht ging daarbij vooral uit naar het koppelen van een klein aantal grote systemen op basis van een robuuste, transactiegerichte technologie, SNA. Ook op het gebied van local area networks was IBM met Token Ring een van de voorlopers. Het probleem was dat al deze respectabele technologieën onvoldoende waren afgestemd op de eisen die grafische gebruikersinterfaces aan de infrastructuur stelden.
Het was ook IBM dat met zijn PC de opkomst van desktop-computing in de zakelijke markt versnelde. Helaas slaagde IBM er niet in de PC tot een commercieel succes te maken, zoals we inmiddels weten. De oorzaak van het probleem was de starheid van het oude IBM. Niemand voorzag de noodzakelijke strategieverandering. Bovendien was het mainframe heilig; omdat de PC verwerkingstaken van het mainframe dreigde over te nemen, werd hij als een bedreiging gezien. Hierdoor was IBM niet bereid of niet in staat op de verandering te anticiperen. Ze kozen voor emulatie van 3270-terminals, die met coax-kabels werden aangesloten op een controller en daarmee niet direct aan de host gekoppeld konden worden. In één beweging maakte IBM daarmee een einde aan de mogelijkheid om het toen nog embryonale client/server-concept ook in een mainframe-omgeving toe te passen. Een enorme vergissing. Als IBM meer rekening met client/server hadden gehouden was het bedrijf wellicht een deel van de mainframe-omzet kwijtgeraakt, maar zouden door de toename van het aantal applicaties veel hogere eisen aan de server-functies worden gesteld. Het vermoedelijke resultaat: een netto toename van de behoefte aan host-capaciteit.
Toen de PC-netwerken zich verder ontwikkelden, probeerde IBM ook hiervan te profiteren, maar de Token Ring-technologie was te duur in vergelijking met Ethernet. Daarbij was het idee om op elke PC SNA te installeren ronduit bespottelijk. Pas veel later ondersteunde IBM Ethernet en TCP/IP, evenals remote procedure calls – met name de Cics-client. Hierdoor werd het mainframe waarschijnlijk het gemakkelijkste en beste vehikel voor grootschalige client/server-toepassingen, maar het was al laat. De markt was overgestapt op Netware en Unix, tegenwoordig opgevolgd door NT en Linux. OS/390 en OS/400 waren uitstekende servers, maar tegenwoordig zijn er veel meer opties.
De laatste jaren heeft IBM de client/server-architectuur omarmd. De host-systemen heten tegenwoordig ‘servers’. Ze zijn niet anders dan vroeger toen ze nog mainframes heetten, afgezien van de normale en verwachte technologische ontwikkelingen. Een mainframe OS/390-server ondersteunt nog steeds batchverwerking en bestaande 3270-applicaties. Hetzelfde geldt voor AS/400-servers. De nieuwe flexibiliteit stelde IBM echter in staat om een aantal nieuwe producten op de markt te brengen, zoals Unix in de vorm van AIX op RS/6000-hardware. Dat was overigens in de tweede ronde, de eerste Unix-versie van IBM was vreselijk.
IBM sprong ook op de Intel-trein met de hooggepositioneerde PC ‘Netfinity’-servers. OS/2 was het eigen besturingssysteem, maar nu kiest IBM voor de Microsoft look-a-likes NT en SCO Unix, waarbij wordt toegegeven dat de Netfinity-machines ook Linux zouden kunnen draaien.
Al deze systemen hebben nog steeds een verticale basis. De server-functies van OS/400, NT, Linux, AIX en OS/390 lijken sterk op elkaar, maar doordat ze zijn voortgekomen uit verschillende ontwikkeltrajecten werden ze in de markt gezet als verschillende producten. Tot op zekere hoogte is dit een juiste aanpak, vanwege de continuïteit met andere functies als batchverwerking, schaalbaarheid, uptime en dergelijke, en natuurlijk legacy-applicaties. De overeenkomsten zijn inmiddels nog sterker geworden door het bundelen van e-commerce-functies op alle platformen, waaronder Lotus Domino en Websphere.
De eerste stap om servers te rationaliseren was het samenbrengen van de productie van AS/400- en RS/600-systemen in Rochester; de printplatenfabriek aldaar is overigens net verkocht. Deze zet maakt het mogelijk een groot aantal gemeenschappelijke componenten te gebruiken. Ondanks de nodige speculatie is er geen sprake van convergentie tussen OS/400 en AIX.
Het netto effect van deze verschuiving op marketinggebied door IBM, nu de ‘server company’, is waarschijnlijk positief. IBM richt zich meer op diensten en totale systemen en minder op individuele producten. In essentie kan IBM leveren waar de klant iets over wil horen.
De nadelen moeten nog worden onderzocht. Feit is dat bestaande en vertrouwde klanten mogelijk minder focus in de dienstverlening zullen ontdekken. Een AS/400-klant wil dat IBM vierkant achter de AS/400 staat, en niet achter zomaar een of andere server.