Een Amerikaans persbericht uit 1997: “Issaquah, Washington (AP) – een 43 jaar oude man is door de politie uit huis gehaald. Hij had zijn personal computer herhaaldelijk beschoten, blijkbaar uit frustratie. Hij doorzeefde zijn hard disk en schoot één keer op de monitor. De man is ter observatie opgenomen.”
Computeragressie, het bestaat al langere tijd. Maar sinds Compaq dit verschijnsel onlangs heeft laten onderzoeken, is het echt een issue geworden. Meer dan de helft van de mensen die meededen aan het onderzoek overwoog al eens om de computer iets aan te doen als deze het weer liet afweten. Als de computer meer dan de helft van de gebruikers frustreert dan is er beslist sprake van een probleem. Deskundigen wijzen op twee oplossingen: gebruikers beter leren omgaan met computerfrustratie en daarnaast de taal van automatiseringsdiensten en -producten beter laten aansluiten bij de taal van de gebruiker.
Neil Gershenfeld zoekt de oplossing op een volstrekt ander terrein. Hij haalt in zijn boek When Things Start To Think het persbericht over de doorgedraaide Amerikaan aan om zijn pleidooi voor grensvervaging tussen de digitale en de fysieke wereld kracht bij te zetten. In de merknaam Windows ziet de auteur een metafoor voor de huidige onmin tussen mens en computer. Op dit moment bevindt de digitale wereld zich achter een raam. Mensen kunnen alleen met hun muis objecten in die wereld aanwijzen. Normale ramen kunnen echter open. Het is tijd om digitale ramen te openen zodat de fysieke wereld naar binnen kan, aldus Gershenfeld. Een pen bijvoorbeeld, levert inkt om mee te schrijven, maar zou daarnaast nog een logische functie kunnen vervullen. Namelijk onthouden wat er is geschreven en dit desgewenst opslaan als digitaal document. We moeten toewerken naar een wereld waarin we de computer letterlijk achter het behang kunnen plakken. Slimme gebruiksvoorwerpen die interacteren met de computer maken zo’n wereld mogelijk. Gershenfelds boodschap is luid en duidelijk: dingen zijn veel geschikter om computers van input te voorzien dan mensen. Alleen al vanwege het feit dat dingen niet gefrustreerd raken van alle aandacht die computers continu vragen. De integratie van bits en atomen is een volgende logische stap in de technologische ontwikkeling. Een stap die bovendien de belofte van het digitale tijdperk waar kan maken – een makkelijker leven voor iedereen. Ook voor diegenen die zich niet willen verdiepen in technische details.
Voor informatie gebruiken we steeds vaker een ‘wide area network’ en ons werk loopt in toenemende mate via een ‘local area network’. De digitale wereld rukt op in ons dagelijks bestaan. Zover zelfs, dat we over een aantal jaar ’s ochtends na het douchen meteen ons Personal Area Network aantrekken, voorspelt Gershenfeld. Het is mogelijk om data door een lichaam te sturen. Dit betekent dat een schoencomputer gegevens naar een horloge kan sturen en op de wijzerplaat kan tonen, zonder dat er een kabel aan te pas komt. Schoenen gemaakt van materialen die energie produceren zodra ze verbogen worden, leveren voeding voor een zwakstroom computer die zich in de hak bevindt. Oorbellen, brillen, ringen, allemaal zaken die gedragen worden om bijvoorbeeld het lichaam te verfraaien, kunnen tegelijkertijd ook een logische functie vervullen in het ‘Personal Area Network’. Oorbellen die fluisteren dat er in je agenda over vijf minuten een afspraak staat genoteerd. Een bril die op aanvraag even de notities toont die je ter voorbereiding van het gesprek hebt gemaakt en een ring die tijdens het handenschudden meteen elektronische visitekaartjes uitwisselt.
Gershenfeld is directeur van de ‘Things That Think’ afdeling van het Media Lab van het Massachusetts Intstitute of Technology. Een aantal van zijn studenten loopt daadwerkelijk rond in een prematuur Personal Area Network: een soort computer-ketelpak dat de drager in staat stelt om waar dan ook over informatie te beschikken. De experimenten uit het ‘Things That Think Lab’ zijn grappig om te lezen, maar dragen vooral bij aan de bewijsvoering dat het hier niet om zomaar wat toekomst-ideeën gaat. Dat is hoognodig want de auteur voert geen strak betoog. Hij mengt moeiteloos feit met visie en theorie met theater. Zo wordt een computergestuurd concert van cellospeler Yo-Yo Ma aangehaald om te demonstreren dat het natuurkundig gezien mogelijk is om een digitale stradivarius te bouwen. En ergens halverwege het boek poneert Neil Gershenfeld een verklaring van de rechten van dingen en de rechten van dingengebruikers, na eerst uitgebreid de geloofsstrijd tussen Luther en paus Leo X uit de doeken te hebben gedaan. Al met al zorgt de wirwar van anekdotes, persoonlijke bekentenissen en toekomstvoorspellingen afgewisseld met experimenten en theorie voor een hoog ‘ach-ome-Neil-vertel-nog-eens’ gehalte. Zoals het een vertelgrage oom betaamt, krijgt ook niemand te weten waar hij het allemaal vandaan haalt. Noten, literatuurverwijzingen en zelfs zoiets basaals als een index, Gershenfeld doet er niet aan. Toch is When Things Start To Think het lezen waard. Niet om kennis te maken met de ultieme oplossing voor computeragressie – de invloed van de mens op de computer via dingen laten verlopen, maakt zaken ondoorgrondelijker en zal daardoor juist agressie in de hand werken. Nee, de kracht van dit boek zit ‘m in iets anders. Gaandeweg de hoofdstukken verandert de wereld van de lezer. Gebruiksvoorwerpen staan plotseling in een nieuw licht: hun eigenschappen worden nog niet voor de helft benut. Ongeveer eens per maand keer ik mijn prullenmand om in de hoop die achteraf toch nuttige aantekeningen terug te vinden. Dames en heren prullenmandenmakers, kunt u mij alstublieft helpen aan een product dat automatisch een inhoudsopgave genereert?
Neil Gershenfeld, When Things Start To Think, 1999: Hodder & Stoughton, Londen. ISBN: 0 340 75039 1, 247 pagina’s. Prijs: f 42,70.