Nog niet zo lang geleden was advies vragen aan een jurist eenvoudig: je bedacht iets – een concept, een programma, een website, een marketingcampagne -, je maakte het, en vervolgens legde je het voor aan een jurist.
Die zei dan dat het niet kon (volgens sommigen het enige dat juristen ooit zeggen), dat het zo goed was, of dat het met een paar wijzigingen wel in orde was. Aan deze wijze van ‘achteraf’ adviseren lijkt een einde te gaan komen, in ieder geval waar het advies betrekking heeft op de bouw van e-handelsites voor consumenten. Er komt namelijk steeds meer wetgeving waarin gedetailleerde verplichtingen zijn opgenomen waar een sitebouwer rekening mee moet houden. Het gaat dan bijvoorbeeld om informatie die op een bepaald moment aan de consument moet worden verstrekt, of om de wijze waarop een online overeenkomst tot stand moet worden gebracht.
Een mooi voorbeeld van dergelijke wetgeving is het wetsvoorstel dat de minister van Justitie 28 oktober naar de Tweede Kamer zond. Het betreft een aanpassing van ons burgerlijk wetboek. Die is nodig voor de uitvoering van een Europese richtlijn betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten. Na inwerkingtreding van de wijzigingen moet de exploitant van een e-handelsite voor consumenten aan een aantal verplichtingen voldoen. In de eerste plaats moet aan de consument tijdig, voordat de koop wordt gesloten, met ‘alle aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand aangepaste middelen en op duidelijke en begrijpelijke wijze’ bepaalde informatie worden verstrekt. Het gaat dan onder meer om naam en adres van de verkoper, prijs en kosten van aflevering, de wijze van betaling, het al dan niet van toepassing zijn van een bedenktijd, en de termijn voor aanvaarding van het aanbod. Ook na het sluiten van de overeenkomst moet nog informatie worden verstrekt. Het gaat dan om de hiervoor genoemde gegevens, maar bijvoorbeeld ook om het bezoekadres waar de koper een klacht kan indienen (en dus moet de zolder waarvandaan de succesvolle miljoenensite wordt gerund toch een keer worden opgeruimd).
In ieder geval moet de site zo worden ingericht dat de bedoelde informatie tijdig, en voordat de koop wordt gesloten, wordt verstrekt.
De jurist moet zich samen met de bouwer daarom niet alleen buigen over de inhoud van pagina’s maar ook over de volgorde daarvan. Daar blijft het niet bij, want ook het hele verkooptraject moet op de schop als gevolg van de wijziging van het burgerlijk wetboek. De consument heeft namelijk gedurende zeven werkdagen na ontvangst van de gekochte zaak het recht om de koopovereenkomst zonder opgave van redenen te ontbinden. Is de eerdergenoemde informatie niet verstrekt, dan bedraagt de bedenktijd zelfs drie maanden. Aan de koper mogen in verband met de ontbinding geen kosten in rekening worden gebracht anders dan de rechtstreekse kosten van terugzending. De jurist zal dus ook de backoffice-kant en de organisatorische opzet van de e-handelsite moeten bekijken, want veel sites zijn helemaal niet ingericht op het terugkrijgen van spullen, en wellicht nog minder op het teruggeven van geld.
Een ander voorbeeld van regelgeving die directe gevolgen heeft voor de inrichting van een e-handelsite is de Europese richtlijn betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt, waarvoor de Europese Commissie op 1 september een aangepast voorstel indiende. Deze richtlijn geeft onder meer regels over het moment waarop een online overeenkomst tot stand komt. Die regels wijken af van de huidige ‘analoge’ regeling in ons burgerlijk wetboek. Nu zal het nog wel geruime tijd duren voordat de richtlijn is vastgesteld en implementatiewetgeving tot stand is gebracht. Maar is dat eenmaal het geval, dan zal de jurist samen met de sitebouwer moeten bekijken of de volgorde van schermen uiteindelijk wel leidt tot een rechtsgeldige overeenkomst. Dan kan meteen worden bekeken of de online algemene voorwaarden wel op de juiste manier worden weergegeven, want ook daarvoor geeft de ontwerprichtlijn regels die weer iets afwijken van de huidige regeling in ons burgerlijk wetboek.
Een laatste voorbeeld van regelgeving die sitebouwer en jurist tot elkaar veroordeelt, is de nieuwe Wet bescherming persoonsgegevens. De exploitant van een e-handelsite zal altijd persoonsgegevens van (potentiële) klanten verwerken. In ieder geval in het kader van het verkoopproces, maar waarschijnlijk ook door het surfgedrag van klanten te volgen en gegevens daarover vast te leggen. Over die verwerking moet de klant op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens worden geïnformeerd vóórdat de gegevens worden verkregen. Ook hier is het dus zaak dat jurist en bouwer samen de plaats bepalen waar deze informatie wordt verstrekt.
Al met al lijkt het erop dat technici en juristen heel wat uurtjes in elkaars gezelschap gaan doorbrengen.