Science fiction en technologie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Communicatietechnologie is net zo belangrijk voor de SF-auteur als de verwoestende kracht van laserpistolen. In de meeste verhalen is directe toegang tot informatie essentieel. In deze fantasieën is communicatie zowel elektronisch als fysiek (denk bijvoorbeeld aan ‘warp speed’ en transportatie). Tegenwoordig kunnen we de fysieke communicatiedroom (of nachtmerrie) nog niet in de verste verte benaderen, maar op het gebied van elektronische communicatie zijn we redelijk op weg.
Gebruiksgemak staat in de SF-communicatie centraal. Er zijn geen toetsenborden en niemand hoeft te wachten tot zijn systeem is opgestart. Computers gaan nooit stuk, al komen virussen regelmatig voor. Spraak en video zijn gemeengoed en zoekmachines werken uiterst nauwkeurig (nooit: ‘Er zijn 37.486 referenties gevonden’.)
SF-boeken kennen meer vrijheid dan SF-films. In een film kan weliswaar gebruik worden gemaakt van speciale effecten, maar er moet altijd actie in zitten. Ik heb me vaak geamuseerd over het feit dat de computer in 2001, HAL, een groot scherm met knipperende lampjes had. Ook tape-drives zullen in de SF nooit uit de mode raken, omdat daar tenminste nog beweging in zit.
Het grote verschil tussen SF en werkelijkheid zijn de legacy-systemen. In de SF bestaan deze systemen niet, maar in werkelijkheid hebben we er wel te mee maken, bijvoorbeeld oude telefoonsystemen en Microsoft Office. Velen van ons gebruiken nog steeds van die oude groene-schermapplicaties. Het probleem in de echte wereld is dat we nog steeds niet zonder deze verouderde systemen kunnen! Met een schone lei beginnen zit er helaas niet in. We moeten langzaam naar nieuwe technologieën migreren; de enige weg vooruit is evolutie, geen revolutie.
Als we een blik werpen op het scenario van SF-auteurs, die totale vrijheid hebben en daarom zouden moeten opschrijven wat we willen in plaats van wat we kunnen, valt op dat de PC ontbreekt. Alle intelligentie is gecentraliseerd, al zou het in de praktijk waarschijnlijk gespreid zijn over een klein aantal grote sites – een onderwerp dat in de SF niet van enig belang wordt geacht. De fysieke apparatuur van de gebruiker is niet meer dan een interface.
Op het gebied van nieuwe telecommunicatieapparatuur wordt wel enige vooruitgang geboekt, vooral dankzij de telefoonindustrie, de Scandinavische in het bijzonder. Hetzelfde geldt voor palmtop-computers. De integratie van deze apparatuur met draadloze telefoons is een belangrijk voordeel; de enige beperking is de capaciteit van gsm. Dat zal niet lang meer duren. De vooruitgang wordt echter gehinderd door bestaande applicaties, waarvan de meeste zijn ontwikkeld voor dikke clients. Deze applicaties moeten opnieuw worden ontwikkeld, en daarom zijn Java en XML zo belangrijk. Deze technologieën zullen uiteindelijk overwinnen.
Ik was aangenaam verrast door de Search for Extra Terrestrial Intelligence (Seti), ofwel de zoektocht naar extra aardse intelligentie. Hier heeft iemand gevoel voor humor! Seti is praktischer dan het klinkt. Het is nu eenmaal zo dat er in de wereld veel ongebruikte capaciteit aanwezig is. Denk eens aan al die rekenkracht en opslagcapaciteit die slechts voor enkele procenten wordt gebruikt. Centrale servers worden intensiever benut, maar zelfs daarvoor geldt dat alleen grote mainframes of Unix-dozen meer dan 10 procent van de tijd worden gebruikt.
De meeste improductieve computertijd wordt doorgebracht met nietsdoen of uitstaan. De hoeveelheid rekenkracht die wordt opgesoupeerd door ‘screen savers’ is indrukwekkend! Wiskundigen gebruiken overtollige capaciteit voor excentrieke taken als het berekenen van het hoogste priemgetal. Het programma loopt daarbij met de laagste prioriteit in de achtergrond. Ook het zoeken naar gegevens met datamining-tools is een manier waarop improductieve rekenkracht kan worden gebruikt.
Er zijn enkele pogingen gewaagd om gespreide besturingssystemen te ontwikkelen die aan andere computers vragen of ze nog tijd over hebben. Is dat het geval, dan sturen ze een verwerkingstaak naar de desbetreffende computer toe. Applicaties moeten hiervoor worden ontworpen als een stelsel van kleine processen. Door communicatieproblemen is deze aanpak alleen bruikbaar in een lan-omgeving. Ook het benaderen van een centrale database is problematisch. Seti is een vergelijkbaar initiatief voor het benutten van overtollige PC-capaciteit, al doet de intrigerende naam anders vermoeden. De angst voor virussen zal ervoor zorgen dat dit initiatief niet zal slagen, maar het is verfrissend om weer eens een nieuw idee tegen te komen. Toch?