De tassen hangen weer aan de vlaggenmasten. De juweliers doen goede zaken. In menig huishouden heerst opluchting en tevredenheid. Soms meteen gevolgd door spanning, als er een schaarse studieplek via loting moet worden verworven. Maar in het algemeen lijkt het alsof er met die tas ook een last van de schouders is gevallen.
Toch is het idee dat je na die schooltijd nooit meer zo hard en geconcentreerd hoeft te studeren een misvatting. Dat houden we maar even stil voor de jongelui die nu aan het feesten zijn. Laat ze het comfort van de illusie maar even.
Maar de oudere jongeren onder ons weten dat het leren later misschien niet meer altijd aangestuurd wordt door docenten en ook niet altijd plaats vindt in een leslokaal, maar desondanks onverminderd door gaat.
Op school heb je geleerd om onderwezen te worden en te leren. Later ga je ontdekken dat leren gewoon doorgaat. Soms na studeren, lezen of lessen, maar steeds vaker door goed kijken naar anderen, coachen of gecoacht worden. Door nadenken over fouten en over successen. Door ’training on the job’. Door spieken bij de buren, en door het herkennen van analogieën met andere werelden dan die waardoor je eigen denkraam is gevormd.
Het wordt er zelfs alleen maar lastiger op. Want er staat niet meer iemand voor het bord met een krijtje die voor je uitgezocht heeft wat voor jou goed is. Nee, in toenemende mate worden de opdrachten opener en de oplossingen onvoorspelbaarder. Dat eindexamen is dus wat waard als het een bewijs is van het voorbereid zijn op de volgende fase.
En natuurlijk horen daar ook de basisvaardigheden bij die de school aanbrengt. Zonder kennis van het Engels kom je niet ver meer, en zonder kennis van het Duits en Frans denk je dat alle vooruitgang uit het westen komt. Een fietsband plakken kan je altijd nog leren, maar als je niet goed kunt lezen, schrijven en rekenen heb je pas een echte handicap.
Maar in toenemende mate verwachten we van het onderwijs dat mensen niet alleen dingen geleerd hebben, maar ook hebben geleerd te leren. Het studiehuis beoogt dat. Daar is vast nog van alles mis aan, maar het zou nog veel erger zijn als we niet aan het experimenteren sloegen om te ontdekken hoe we dat leren leren stimuleren. Want hoe je het leert, en waarom de een er zoveel beter in is dan de ander, mogen we dan wel niet precies weten, dat het gaat om een soort overlevingscompetentie is buiten kijf.
Ontwikkelingen gaan snel, en je kunt het niet bijbenen als je niet in staat bent je snel nieuwe dingen eigen te maken. Of, om te beginnen, ze als zodanig te herkennen. Of om je te realiseren dat je iets niet weet en op moet zoeken of moet leren. Lijkt allemaal heel basaal, maar als je om je heen kijkt, zie je dat het dát niet is.
Het Informaticaonderwijs worstelt hier natuurlijk ook mee. Je kunt onder druk van de huidige schaarste wel kant en klare functiegerichte opleidingen organiseren – en daar score je dan bij een aantal korte-termijndenkers onder werkgevers en studenten vast prima mee – maar heb je dan je verantwoordelijkheid genomen voor de toekomst van die student? Wat doet d�e, zodra die kennis en vaardigheden niet meer voldoen? Is er dan genoeg capaciteit voor groei? Is er voldoende fundament om op door te bouwen? Met andere woorden, is er wel voldoende duurzaam geïnvesteerd?
Zeker in de ICT-sector is het urgent om na te denken over de scheiding tussen fundament en bovenbouw. Wat moet er per se in de basisopleiding worden geleerd, en wat is slechts ‘nice to have’? Tot waar mag het beroepenveld de opleidingen aanspreken en vanaf welk moment moet datzelfde beroepenveld de verantwoordelijkheid overnemen?
Het onderwijs moet primair investeren in de basis en in de capaciteit om daarop verder te bouwen. Maar dat betekent dan ook dat het onderwijs bezig moet gaan met een diepte-investering in het vaststellen wat die basiscompetenties voor later leren bij dit vak dan wel zijn. Een analyse die alleen maar aangepakt kan worden in dialoog met het beroepenveld, lijkt mij. En die ook nooit vanuit een vakinhoud alleen gevoerd kan worden, met voorbijgaan aan kennis van de manier waarop mensen leren. Onderwijskundigen, leerpsychologen en didactici zullen ook aan de dialoog deel moeten nemen. Een dialoog waarvan ik overigens alleen nog maar losse zinnetjes gehoord heb. Die soms het niveau van borrelpraat niet overstijgen. Hier lijkt mij echter serieuzer werk aan de winkel.
Wie pakken die handschoen op?
Als je er zo naar kijkt, is een eindexamen of afstuderen niet zozeer een eind als wel een begin. Volgens mij moeten die symbolen van die lege tassen eigenlijk helemaal niet op dat moment in je leven gebruikt worden.
Zo’n tas aan de vlaggenmast past eigenlijk beter bij iemand die zojuist met pensioen is gegaan. Benieuwd of we dat nog zullen zien gebeuren.