De komende jaren wordt in Brussel een reeks besluiten genomen die grote invloed zullen hebben op de Nederlandse ICT-sector. Hierbij kan gedacht worden aan wetgeving voor elektronische handel en Umts (de opvolger van GSM), om nog maar te zwijgen over de komende herziening van de Europese telecomregels. Bedrijven en andere organisaties die het resultaat niet lijdzaam willen afwachten, maar een rol willen spelen in het wetgevingsproces, doen er goed aan beslagen ten ijs te komen. Laat ik een aantal voorbeelden geven.
Allereerst is het goed te beseffen dat één op de drie Nederlandse wetten afkomstig is uit Brussel; dit aantal zal de komende jaren alleen maar toenemen. Is een Europese wet (richtlijn in jargon) eenmaal aangenomen, dan kan ‘Den Haag’ slechts veranderingen aanbrengen in de details. Aan het Europese kader kan niets meer worden veranderd. Het accent bij wetgeving verschuift derhalve van Den Haag naar Brussel, zeker op een grensoverschrijdend terrein als Internet (denk aan BTW, veilig betalen, domein namen, enzovoort).
Ten tweede is het noodzakelijk om op het juiste moment op de juiste deur te kloppen. In tegenstelling tot in veel andere landen, wekt dit zogenaamde ‘lobbyen’ nogal wat argwaan. Dit is niet terecht. Bij een technisch onderwerp als ICT is het voor een politicus niet alleen nuttig zich gedegen te laten informeren door bedrijven uit de sector; het is zelfs noodzakelijk wil hij een juiste afweging kunnen maken van alle betrokken belangen. Het proces van wetgeving start bij de Europese Commissie. De Commissie ontwerpt namelijk voorstellen voor Europese regelgeving. Daarna kunnen zowel het Europees Parlement als de Raad van Ministers wijzigingen indienen. Opgemerkt moet worden dat zowel het Parlement als de Commissie een veto-recht hebben. Zonder instemming van beide partijen komt er dus géén wetgeving. In het uiterste geval moeten beide instellingen in een verzoeningsprocedure onderhandelen over een compromis. Degenen die hun mening kenbaar willen maken, doen er in alle gevallen goed aan in een vroeg stadium van zich te laten horen. Als rapporteur van meerdere telecommunicatierichtlijnen heb ik helaas moeten ervaren dat betrokken partijen vaak (te) laat in actie komen.
De komende zittingsperiode van het Europees Parlement (er zijn verkiezingen op 10 juni a.s.) zullen een aantal cruciale besluiten worden genomen. Zo zal het regelgevende kader voor de telecomsector in de EU aan een ingrijpende herziening worden onderworpen. Bij deze operatie zal flink gesnoeid worden in de vele regels, die nodig waren om de telecommarkt open te breken. Hierbij zal rekening worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen, zoals het samenvloeien van telefonie, televisie en computertechnologie. Naar mijn overtuiging moet vooral bij internetaangelegenheden een belangrijke plaats worden toegekend aan zelfregulering door betrokken partijen.
Consumenten, het bedrijfsleven en de overheid hebben groot belang bij een gunstige uitkomst van het een en ander. De ICT-sector is immers de grootste banenmotor van ons land. Betrokken partijen doen er derhalve goed aan de blik op Brussel te richten. Ook de samenstelling van het nieuwe Europees Parlement en van de nieuwe Europese Commissie zijn hierbij van niet te onderschatten belang. Goede contacten met het Europees Parlement en de Europese Commissie zijn immers essentieel, wil Nederland een gunstig klimaat voor verdere ontwikkeling van de ICT-sector stimuleren. Ondanks de kabinetscrisis moet de Nederlandse regering, in overleg met de oppositie, een standpunt innemen over de Nederlandse kandidaat voor de Europese Commissie. Het Nederlandse belang is veel meer gediend als eerst een portefeuille wordt geclaimd en pas daarna wordt gekeken naar de personele invulling daarvan. Gelet op de Nederlandse ambities op het terrein van ICT en het feit dat dit de grootste groeisector is in ons land, is Nederland het meest gediend bij de huidige post van eurocommissaris Bangemann, de post voor ICT.