KSI, Seagull, Detron en Ring!Rosa. Het is slechts een greep uit het aantal jonge IT-bedrijven dat het afgelopen jaar een beursgang maakte. Participatiemaatschappijen of privé-investeerders hebben echter al eerder vat op de jonge ondernemers. Miljoenen verdienen zij aan het verkopen van hun bedrijfsbelang. Een schets van de wereld van het grote geld: ‘venture capital’.
De Nederlandse markt voor risicokapitaal (‘venture capital’) floreert en loopt voorop in Europa. Hoewel participatiemaatschappijen als Gilde Investment, Atlas Venture en Nesbic niet veel in de schijnwerpers staan, is het fenomeen ‘investeren in veelbelovende startende ondernemingen’ sinds het Twinning-initiatief van ex-minister van Economische Zaken Hans Wijers bekend in de Nederlandse automatiseringspraktijk.
Meestal opereren investeerders op de achtergrond. Het is geen geheim, maar toch ook niet wijd en zijd bekend, dat Baans initiële succes voor een belangrijk deel te danken is aan de machtige en kapitaalkrachtige Amerikaanse participatiemaatschappij General Atlantic Partners. Deze investeerder pompte in 1993 ruim twintig miljoen dollar in het Nederlandse softwarebedrijf en speelde een belangrijke rol bij de ontwikkeling van diens productstrategie, benadering van de Amerikaanse markt en beursgang.
Leverancier van ontwikkelgereedschappen Uniface is een tweede voorbeeld van een Nederlands bedrijf dat, onder leiding van Bodo Douqué, snel wist te groeien. Mede dankzij het kapitaal en managementadvies van investeerders als Gilde, Atlas en General Atlantic. Uniface werd klaargestoomd voor een gang naar de Amerikaanse schermenbeurs Nasdaq, maar uiteindelijk werd de voorkeur gegeven aan verkoop van het Amerikaanse Compuware.
Ook het Nederlandse Prolin, leverancier van geïntegreerde helpdesk- en servicemanagementsoftware is een succesverhaal. Dat bedrijf wist zich met geld en goede raad van Gerard Montanus van Atlas en Loek van den Boog, privé investeerder met Virtual Ventures, in de kijker te spelen van Hewlett-Packard. Een acquisitie van Prolin als aanvulling op HP’s beheersoftware Openview was het gevolg. De details van de overname zijn nooit bekendgemaakt, maar HP telde tientallen miljoenen dollars neer voor de aandelen van Prolin.
Tot slot Topsystems, leverancier van ontwikkeltools. Het bedrijf werd in 1986 opgericht door ondermeer Max ten Dam en werd in 1995 verkocht aan Unisys, waarna het verder door het leven ging als Usoft.
Exit-strategie
Bovenstaande voorbeelden worden ‘klappers’ genoemd, transacties met een gouden randje waarbij zowel de ondernemers als de investeerders miljoenen verdienen aan de verkoop van hun aandeel in het bedrijf. Investeerders stappen in een bedrijf met als doel er vijf jaar later weer uit te gaan. Ze zijn voortdurend bezig met de vraag welke ‘exit-strategie’, zoals dat in het met Engelse termen doordrenkte ‘venture capital’-jargon heet, het beste is. Er zijn grofweg drie mogelijkheden. Een faillissement is uiteraard het minst aantrekkelijke, de investering gaat verloren. De aantrekkelijke en winstgevende exit-scenario’s zijn een trade sale of een beursgang. Een ’trade sale’ betekent verkoop van het bedrijf aan een concurrent of andere marktpartij, zoals met Uniface, Prolin en Topsystems gebeurde. De aandelen worden dan aan één partij verkocht. Investeerders maakt het in principe niet uit aan wie ze hun bedrijfsbelang verkopen. Beide opties zijn aantrekkelijk. In het geval van een beursgang worden de aandelen verkocht op de publieke markt en behoudt de ondernemer de zeggenschap over zijn eigen bedrijf.
Maar het is niet allemaal goud dat er blinkt. Minder dan 5 procent van de oorspronkelijke startende ondernemingen behoort tot de klappers. Naast de genoemde succesvolle uitzonderingen zijn er massa’s bedrijven die het redelijk goed of middelmatig doen of die het niet redden en uiteindelijk failliet gaan. Voor het publiek is deze categorie anoniem. Het gemiddelde jaarlijkse rendement op investeringsfondsen bedraagt toch nog meestal zo’n 50 procent.
In Europa zijn ongeveer vijfhonderd participatiemaatschappijen actief op de IT-markt. Volgens cijfers van het European Private Equity & Venture Capital Association (Evca) liepen de totale investeringen in 1997 op tot 1,2 miljard euro. De Europese markt is groeiende, maar nog steeds drie keer zo klein als die van de Verenigde Staten.
Participatiemaatschappijen
Behalve onafhankelijke investeringsfondsen zijn er steeds meer grote IT-bedrijven die zich op de markt van het risicokapitaal bewegen. Concerns als Baan, Intel, Cisco en Oracle nemen ruim 30 procent van de globale investeringen voor hun rekening. Volgens cijfers van het onderzoeksbureau Venture Economics uit Boston gaat het daarbij wereldwijd jaarlijks om 1,86 miljard euro. Onafhankelijke participatiemaatschappijen concurreren volgens Loek van den Boog met dit soort initiatieven. Voor starters heeft het nadelen om met een fonds in zee te gaan dat gelieerd is aan een specifieke IT-leverancier. "Je kunt niet samenwerken met partners die concurreren met het grote concern dat achter je staat. Dat sluit bovendien een aantal exit-strategieën uit. Je moet als ondernemer dus zeker weten dat je die kant uit wil", aldus Van den Boog.
Gilde is een bekende participatiemaatschappij in Nederland en heeft een IT-fonds van 200 miljoen gulden. Dat bedrag is sinds de oprichting in 1996 nagenoeg geïnvesteerd in bijna veertig bedrijven, waaronder Baan, Supernova, Augeo, Seagull, Amyyon en Data Distilleries. Om in de toekomst de activiteiten te kunnen voortzetten, wordt nu een nieuw potje gevuld: Gilde IT2 met een omvang van 250 miljoen euro. Investeringsfondsen worden meestal gevuld door institutionele beleggers: banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Naast de investeringen die zij in veilige, maar laag renderende staatsobligaties doen, zien de ‘institutionals’ wel brood in de enorme rendementen die ‘venture capitalists’ weten te realiseren op de turbulente IT-markt.
Vorig jaar zagen meerdere nieuwe IT-fondsen het levenslicht. Risicokapitaal is in, er wordt veel geld mee verdiend. In juli 1998 werd bijvoorbeeld Nesbic opgericht, een op de ICT-branche gespecialiseerd fonds van 100 miljoen gulden. Maar ook fondsen als Parnib en P3 zijn nieuwe spelers op de drukker wordende kapitaalmarkt.
De portemonnee van het internationaal opererende Atlas Venture is het best gevuld. Met twee fondsen van in totaal 850 miljoen dollar bestrijkt Atlas de wereld. Het sinds kort actieve nieuwe fonds van 400 miljoen dollar wordt voor circa tweederde aangewend voor IT-investeringen. Daarnaast is Atlas actief in wat het noemt ‘life sciences’, ofwel biotechnologie.
Max ten Dam, mede-oprichter van het voormalige Topsystems, is partner in het jonge investerings- en adviesbureau ‘Stirr IT up’. Hij ziet Stirr IT up overigens niet als participatiemaatschappij, maar als een groepje ‘informal investors’ die behalve geld vooral ook managementadvies en -coaching leveren. Naast Ten Dam zijn Rinus van den Bos (voormalig financieel directeur van Topsystems) en Ernst Jilderda (voormalig Europees directeur van Baan) actief in Stirr IT up. Het drietal participeert in Augeo, Amyyon, Bwise, Consul Risk Management, Delaware, The Internet Applications Group en het Internetfonds Ecom.
Uit de mond stinken
Startende of doorstartende bedrijven met vooruitstrevende ideeën, technologieën en producten doen vaak een beroep op durfkapitaal. Investeringen hebben in het algemeen tot doel ondernemingen op te zetten, producten of technologieën tot ontwikkeling te laten komen of organisaties te laten expanderen en internationaliseren. Gek genoeg is dat voor investeerders niet het belangrijkste. Technologie wordt wel belangrijk geacht, het moet uniek zijn en iets toevoegen aan hetgeen op de markt wordt aangeboden, maar de ‘venture capitalists’ hechten meer waarde aan de kwaliteit van het managementteam. "Je gaat geen geld in een bedrijf steken dat een managementteam heeft dat nog een volledig leerproces moet doormaken", aldus Montanus van Atlas. De bedrijfsleiding moet dus begiftigd zijn met voldoende ondernemingsgeest en min of meer dezelfde ambities koesteren als de investeerder; de onderneming moet een potentiële marktleider zijn en internationaal willen groeien. Daarnaast moet het ook gewoon klikken. Beide partijen gaan immers gedurende meerdere jaren intensief samenwerken. Toon den Heijer, partner bij Gilde formuleert deze eis het meest onomwonden: "Je moet een deal bij wijze van spreken kunnen laten afketsen als je vindt dat iemand uit zijn mond stinkt." De markt waarop het bedrijf zich beweegt, moet groot zijn of snel in omvang toenemen. Het heeft geen zin geld te steken in een onderneming die zich richt op een geconsolideerde markt waarop de kaarten geschud zijn. Dat biedt geen perspectief.
Ondernemingsplannen
Gilde krijgt volgens Albert Bokma, waar hij net als Den Heijer partner is, elk jaar zo’n vierhonderd ondernemingsplannen op zijn bureau. Atlas zelfs bijna tweeduizend. Montanus scant het aanbod kritisch: "Een ondernemer moet in tien à twaalf pagina’s kunnen uitleggen wat zijn propositie is. Ik heb hier een gelikt boekwerk van zestig pagina’s liggen met een dankwoord gericht aan familie en vrienden. Het wekt de indruk dat het ondernemingsplan belangrijker is dan het ondernemen zelf. Dat is voor mij een diskwalificatie." Met de interessante ondernemers gaat Atlas een gesprek aan en naarmate er minder starters er over blijven des te groter wordt de inspanning. Aan het eind van het traject volgt een zogenaamd due dilligence onderzoek. Een intensief onderzoek naar product, markt, klanten, concurrenten en de boekhouding van de ondernemer. Verloopt het hele proces, dat in grote lijnen bij alle participatiemaatschappijen hetzelfde gestructureerd is, goed dan doet de maatschappij een investeringsvoorstel.
‘Angel investor’
Bodo Douqué is één van de prominente Nederlandse IT-ondernemers. Vijf jaar na de verkoop van zijn bedrijf Uniface aan Compuware besteedt hij nog eenderde van zijn tijd aan IT. Hij is lid van het Twinning Netwerk en als privé-investeerder en adviseur betrokken bij het reilen en zeilen van een aantal jonge softwarebedrijven. Mensen als Douqué, succesvolle ex-ondernemers die op persoonlijke titel veelbelovende jonge bedrijven bijstaan met geld en advies, worden in Amerika aangeduid met de term angel investor of informal investor.
Investeringen kunnen in verschillende levensfasen van bedrijven gedaan worden, vanaf het prille moment dat een starter slechts over een idee en concept-ondernemingsplan beschikt, tot het moment dat een bedrijf een beursgang maakt. Participatiemaatschappijen richten zich voornamelijk op ondernemingen die hun producten en bedrijfsvoering al enigszins op de rails hebben. "Jonge starters hebben vaak een probleem. Zowel banken als participatiemaatschappijen financieren hun plannen niet omdat het risico te groot is", meent Douqué. In een zeer pril stadium van een onderneming is de succeskans niet of nauwelijks in te schatten. Investeringsfondsen op dit gebied worden dan ook heel toepasselijk zaaifondsen genoemd. Den Heijer en Bokma vinden niet alleen het risico van investeringen in kleine bedrijven te groot: "Investeringen in kleine bedrijven gaan gepaard met kleine bedragen en zijn meestal om die reden niet interessant." Het kost een investeringsmaatschappij gewoonweg teveel tijd om het stuwmeer van starters te beoordelen. Zij wachten liever tot de eerste schifting op natuurlijke wijze heeft plaatsgevonden. Die vroege fase is het werkterrein van Twinning, en is eigenlijk een soort geïnstitutionaliseerde vorm van ‘angel investment’ waar ondernemers met ideeën geholpen worden aan geld, huisvesting en advies. Na die vroege fase kunnen ondernemers, vaak met een prototype en een of twee klanten, terecht bij commerciële participatiemaatschappijen.
Internationaal karakter
De combinatie van geld en advies, die kenmerkend is voor Twinning, gaat in mindere mate ook bij de ‘venture capitalists’ hand in hand. De investeerders zien dat als een belangrijke trend. Zij zijn het er over eens dat er geen gebrek is aan geld. "Er is een steeds grotere geldstroom. Het probleem is echter dat ondernemers vaak de weg niet weten. Het gaat om het koppelen van geld aan de startende bedrijven", verduidelijkt Douqué. Consultancy blijkt naast kapitaal een cruciaal middel om de ontwikkeling van een organisatie te stimuleren en deze succesvol te maken.
Een andere trend is het internationale karakter van risicokapitaal. Zeker met de opkomst van Internet hebben technologische ontwikkelingen per definitie grensoverschrijdende aspecten. Een en ander heeft tot gevolg dat investeerders ook een internationale aanwezigheid moeten creëren. Gilde heeft gekozen voor het aangaan van samenwerkingsverbanden met buitenlandse risicokapitaal-organisaties. Atlas daarentegen verkiest een aantal eigen kantoren verspreid over de wereld: Naarden, Londen, Parijs, München, Silicon Valley en Boston. Montanus hierover: "Als je precies weet wat er wereldwijd speelt, kun je bedrijven beter beoordelen. Samenwerkingsverbanden zijn naar mijn mening toch wat vrijblijvend."
Ingeklemd
Terugkomend op de terughoudendheid van investeringsmaatschappijen om in jonge starters te investeren signaleert Douqué een trend: "Steeds meer ‘informal investors’ stappen in een vroeg stadium in ondernemingen, gebruiken hun kennis en ervaring om het bedrijf zo snel mogelijk op te tuigen en brengen het vervolgens naar de beurs. Omdat beurskapitaal veel goedkoper is dan risicokapitaal, is het aantrekkelijk om investeringen met risicokapitaal over te slaan." Participatiemaatschappijen raken zo ingeklemd en zijn volgens de ex-ondernemer gedwongen zich aan te passen. Provocerend noemt hij participatiemaatschappijen duur en langzaam. Sneller reageren op investeringsaanvragen en kostenefficiënter werken, om goedkoper kapitaal te verstrekken, zijn de richtingen die Douqué aangeeft. "Het duurt momenteel vaak een half jaar voordat een investeringsaanvraag behandeld is. Investeringsmaatschappijen moeten een heel apparaat draaiende houden om alle aanvragen te beoordelen. Dat is een kostbaar proces."
Max ten Dam is het niet helemaal eens met de constatering van Douqué. "De beurs kijkt toch een beetje argwanend naar het concept van een vroege investeringsronde van een ‘angel investor’ gecombineerd met een snelle beursgang. Een bedrijf oogt veel degelijker als er een participatiemaatschappij achter zit." Ten Dam heeft als privé-investeerder veel ervaring met samenwerkingsverbanden in de risicokapitaalmarkt. Participatiemaatschappijen verzamelen in toenemende mate informal investors en andere industriekenners om zich heen. De risicokapitaal-gemeenschap in Nederland is klein. Iedereen kent elkaar en velen werken samen.
Montanus van Atlas is het ook niet helemaal eens met Douqués stellingname. "Een te vroege beursgang is niet verstandig. Het fundament dat een participatiemaatschappij onder een bedrijf kan leggen is toch vaak steviger dan dat van een informal investor. Mensen met het aanzien en gewicht van Bodo Douqué kunnen dat natuurlijk ook, maar niet elke ‘informal investor’ heeft hetzelfde kennis- en ervaringsniveau." Risicokapitaal-bedrijven hebben dus wel degelijk toegevoegde waarde, beargumenteert Montanus. Ook wijst hij op de grotere financiële draagkracht van maatschappijen: "Atlas heeft een dikke portemonnee en is in staat om een onderneming door slechte tijden heen te helpen. ‘Angel investors’ hebben vaak niet de financiële capaciteit om ondernemers door een dal te trekken."
Drie fasen risicokapitaal
Loek van den Boog noemt zichzelf ‘venture capitalist’ en consultant. Hij is privé-investeerder met Virtual Ventures en nauw verbonden aan het Amerikaanse General Atlantic Partners. Hoewel hij nog maar drie jaar actief is als investeerder, geniet Van den Boog een grote reputatie. In totaal heeft hij al 27 participaties bij bedrijven als Meta4, Fics en MSI. In zijn carrière bij Oracle, waar hij het tot Europees directeur schopte, deed hij de ervaring op die hij nu weer gebruikt. "Startende ondernemers maken gebruik van de kennis en ervaring van iemand die het allemaal al een keer heeft doorleefd." Van den Boog is het met de waarneming van Douqué eens, maar signaleert ook realiteitszin bij ondernemers: "Er bestaat inderdaad een zekere gretigheid onder bedrijven om snel naar de beurs te gaan omdat het goedkoper is. Maar ik constateer ook een tegenbeweging." Hij tekent in drie fasen de evolutie van risicokapitaal die uiteindelijk de balans in het voordeel van de ‘venture capitalists’ doet uitslaan.
De eerste fase is die van de traditionele financiering: banken investeren in een bedrijf en leveren een lid in de Raad van Bestuur. In de tweede fase eisen ondernemers hogere waarderingen voor het aandelenpakket dat naar de financier gaat. Deze trend is ingegeven door hogere beurskoersen, waardoor bedrijven meer geld op de publieke markt kunnen verzamelen. Dat is de trend waar Douqué over spreekt. Van den Boog meent dat ondernemers echter niet alleen in geld, en dus in hoge waarderingen, zijn geïnteresseerd.
In de derde fase die nu zichtbaar is, gaat het ondernemers juist ook om de kennis en ervaring die venture capitalists inbrengen. "Zo’n ondernemer gaat een traject in waar hij veel nieuwe dingen tegenkomt. Het opzetten van internationale kantoren, werving van managers, onderhandelingen voor een acquisitie en een beursgang. Daar is externe ervaring voor nodig." Van den Boog meent dat de mix van geld en consultancy die investeerders aanbieden nu meer in evenwicht zijn. "Een angel investor is altijd alleen, terwijl een participatiemaatschappij een uitgebalanceerd team in huis heeft. Zo heeft General Atlantic voor elke discipline een specialist." De toegevoegde waarde die consultancy levert, rechtvaardigt volgens Van den Boog een waarderingsverschil van 20 procent van het financiële belang dat een investeerder neemt. Indien een geldschieter 100 gulden voor een aandeel betaalt, dan is het in de redenatie van Van den Boog dus verdedigbaar dat de combinatie geld en consultancy de ondernemer ‘slechts’ 80 gulden voor dat zelfde aandeel oplevert. "Kennis van de IT-industrie en ervaring in het op- en uitbouwen van organisaties zijn steeds belangrijkere overwegingen voor de keuze van een venture capitalist. Dat is de grote onderscheidende factor in de derde fase."
De komst van Albert Bokma naar Gilde begin 1998 illustreert deze trend. Hij kent als voormalig verkoopdirecteur Tandem Nederland en directeur Oracle Nederland het klappen van de zweep.
Geldschieters en industrieveteranen staan klaar om veelbelovende ondernemers en hun producten te koesteren en klaar te stomen voor de wereldmarkt. Echte vroege starters blijven meestal aangewezen op de faciliteiten van Twinning, tenzij ze in het hart van de specialisatie van een venture capitalist vallen. Daarna zijn de mogelijkheden divers en lijken vooral af te hangen van persoonlijke factoren. De succeskans is vooraf onvoorspelbaar. Er bestaat geen receptenboek voor het schot in de roos. Vandaar dat je met één raak schot ook zo ontzettend veel geld kunt verdienen.
Roy op het Veld, redacteur