De ontwikkelafdeling van het Wageningse Staring Centrum werkt aan de verbetering van het softwareontwikkelproces. Deze vijftien medewerkers tellende afdeling maakt daarbij gebruik van het zogenoemde Scate-programma (Small Company Actor Training and Enabling), dat Europese subsidie krijgt, omdat het specifiek is toegesneden op kleine ontwikkelteams.
Kwaliteitsmanager Jûnt Halbertsma en afdelingsmanager Tamme van der Wal zijn positief over de opzet van Scate. "We hebben een contract afgesloten met Catalyst, die als hoofdaannemer het lesprogramma ontwikkelde. Het was geen vrijblijvende cursus, het contract diende als stok achter de deur." Het Staring Centrum verbond zich aan het vrijmaken van mensen voor het kwaliteitsproject en werd afgerekend op de behaalde resultaten. Het Software Engineering Research Center (Serc) zorgde in Nederland voor ondersteunend personeel.
Scate is gebaseerd op het gedachtegoed van CMM (Capability Maturity Model), dat een groeipad in beheersniveaus schetst voor softwareorganisaties die naar volwassenheid streven.
Dichtgroeien
Het Staring Centrum maakt deel uit van de Dienst voor Landbouwkundig Onderzoek (DLO) in Wageningen en onderzoekt de ruimtelijke indeling van landbouwgrond. Het is naar eigen zeggen het TNO voor de landbouwwereld.
In de jaren tachtig begonnen de onderzoekers van het centrum de ontwikkelde rekenmodellen om te zetten naar softwarehulpmiddelen voor Vax- en Unix-omgevingen. Naast de administratieve systemen, die door de automatiseringsafdeling werden beheerd, groeiden de servers dicht met door onderzoekers ontwikkelde rekentools. Hoewel de aanpak van kwaliteitsprojecten in kleine automatiseringsomgevingen anders verloopt dan in professionele, zijn de problemen van gelijke aard.
"De problemen ontstonden toen de Vax-machines vastliepen omdat de onderzoekers steeds langere batches draaiden", blikt Halbertsma terug. De onvrede over de ontstane situatie groeide met de opkomst van Apple- en Windows-systemen die een aantrekkelijke gebruikersinterface te bieden hadden. De ongestructureerde en individuele manier van programmeren, zorgden voor gebrekkige kwaliteit van de gebouwde software. "Bovendien werd meerdere keren het wiel opnieuw uitgevonden, hadden we een probleem met versiebeheer en was alleen de maker zelf in staat onderhoud te plegen aan de software."
Knelpunten
Kwaliteitsverbetering is een blijvend een aandachtspunt binnen het onderzoeksinstituut. Eind jaren tachtig voerde het Serc al een analyse uit en concludeerde dat de verouderde infrastructuur, de geringe IT-kennis en de gebrekkige ondersteuning de grootste knelpunten binnen de automatisering van het centrum vormden. "Onderzoekers gebruiken software als hulpmiddel en zijn geen professionele automatiseerders. Ze gaan liever naar een wetenschappelijk congres dan naar een cursus over objectoriëntatie", illustreert Halbertsma.
Nadat met steun van het Serc een aantal proefprojecten werd uitgevoerd op het gebied van ondermeer versiebeheer, projectmanagement en documentatie resteerden een aantal problemen. Eén ervan was dat de onderzoekers annex softwareontwikkelaars zich niet altijd geroepen voelde om te voldoen aan richtlijnen en procedures. "Onderzoekers hebben snel de neiging om te zeggen: ‘Wij moeten niets’. Het is dan beter mensen te motiveren door ze te overtuigen van het nut van een gestructureerde aanpak."
Professionele afdeling
Het onderzoekscentrum loste dit probleem op door een aparte afdeling voor software-ontwikkeling in het leven te roepen: Group Software Engineering (GSE). "Als je de kwaliteit van software wil verbeteren moet je een professionele software-afdeling hebben", aldus Van der Wal. Om een aantrekkelijke werkgever te zijn, is GSE opgezet in samenwerking met het softwarehuis Q/Ray Agrimatica. Medewerkers hebben doorgroeimogelijkheden van de ene naar de andere organisatie. Onderzoekers kunnen GSE inhuren voor ontwikkelprojecten. Zeker als de reken- of simulatiesoftware voor klanten bestemd is, doen ontwikkelaars een beroep op GSE. "Multidisciplinair onderzoek neemt toe, waardoor ook de vraag naar integreerbare rekensoftware toeneemt." Rekenmodellen die aan elkaar gekoppeld moeten kunnen worden, vereisen dezelfde architectuur.
Redelijk op orde
Pas na de oprichting van GSE kwam het Scate-project in beeld. Vier van de zes aandachtsgebieden uit het CMM zijn inmiddels redelijk op orde. Het model wordt in het verbeterproces slechts als leidraad gebruikt: "Je kijkt telkens hoe CMM zaken aanpakt en hoe je dat binnen je eigen organisatie zou kunnen toepassen."
Nu GSE stabiliseert en dus meer tijd heeft voor structurele verbeteringen, grijpen Halbertsma en Van der Wal hun kans. "GSE is in de afgelopen twee jaar gegroeid van vier naar vijftien medewerkers. Nu de groeistuip achter de rug is en mensen voor de tweede keer een bepaald type probleem tegen het lijf lopen, ontstaat er behoefte aan richtlijnen. We spelen daar op in door met praktische zaken te komen waarvan de ontwikkelaars meteen het nut ervaren." Standaard documenten en richtlijnen voor het vastleggen van specificaties zijn daar voorbeelden van. Het eerste Scate-project is afgelopen zomer afgerond. Een vervolg staat echter op planning.