Wereldwijd liggen automatiseerders nachten lang te woelen over de kwestie ‘Unix of NT?’. Kiezen we voor dìt of gaat onze voorkeur uit naar dàt systeem? Die keuze wordt eens zo gecompliceerd doordat Unix niet een enkel besturingssysteem is, maar een verzamelnaam voor een hele familie systemen – en nog van een hele reeks leveranciers ook. Unix vecht om delen van de markt – geen onbelangrijke delen overigens. Deze familie bestaat uit splintergroepen – dat wel – maar verenigd onder één noemer is zij niet te veronachtzamen.
De Paradox van de Strijd Aanbieders vechten zich dood op de markt van bedrijfssystemen. NT, Unix, Netware. Sparc, Intel, Alpha. Oracle, SQL Server, DB2. Oorlog dus, en dan met name een publicitaire oorlog. Maar klanten relativeren, en dat doen ze al tijden. Die weten dat je systemen door elkaar moet kunnen gebruiken. Exclusiviteit, daar houden ze niet zo van. Die boodschap begint nu door te dringen. Verslaggevers Jasper Bakker en Roy op het Veld verkennen het slagveld en de strijdende partijen. En krijgen uitleg over de Paradox van de Strijd. |
IT’ers moeten uit dit kluwen een keuze maken. Welk platform biedt mij en mijn bedrijf het meest? Welk is het beste? Afgezien van de woordenstrijd over wat voor welke onderneming het ‘beste’ is, blijft dit een heikele kwestie. De verkeerde keuze kan leiden tot stress, grijze haren, lange uren, platliggende systemen, extra personeel en zelfs faillissementen. Om maar wat mogelijkheden te noemen. Een besturingssysteem dat heel geschikt is voor een bedrijf, maar waarvoor de expertise in huis ontbreekt, zal relatief duur blijken te zijn. Een besturingssysteem waar de interne IT-afdeling mee bekend is, maar dat slechts gedeeltelijk tegemoet komt aan de eisen, zal veel extra materieel, zorg en arbeid kosten. De beschikbaarheid van goed geschoold personeel, zowel intern als op de arbeidsmarkt, weegt dus ook mee. Uiteindelijk komt het allemaal neer op geld. Welk besturingssysteem is het goedkoopst? Dàt is de centrale vraag waar automatiseerders mee worstelen.
Complex kostenpakket
Dit is weer zo’n schijnbaar simpele vraag die uiteenvalt in evenzoveel elementen als er besturingssystemen en leveranciers zijn. Het is nagenoeg algemeen aanvaard dat de kosten van het besturingssysteem alleen niet bepalend zijn. In het totale beeld tellen ook vele andere zaken mee. Denk aan de kosten voor ondersteuning, telefonische hulp, opwaarderingen en ‘patches’. Maar vergeet niet de kosten voor extra software die van een simpele computer-met-besturingssysteem een complete server-met-functionaliteit maakt. De meeste Unix-varianten worden standaard geleverd met diverse extra’s. Denk aan een scripttaal voor het automatisch uitvoeren van handelingen, een DNS-server voor Internet-domeinnamen, een smtp-server voor e-mail, hulpmiddelen voor het beheer van bijvoorbeeld diskquota’s voor gebruikers en beheersoftware om de machine te kunnen besturen. Vaak hebben systeembeheerders meer programmatuur nodig voor een server echt is in te zetten. Een technisch superieure combinatie van serverhardware, besturingssysteem en hulpmiddelen kan op de lange termijn veel goedkoper zijn.
Eén van de factoren die hierbij ogenschijnlijk het zwaarst weegt, is de prijs van de benodigde hardware. Van oudsher zijn veel Unix-varianten gebonden aan relatief dure computers. De term ‘relatief’ is hier absoluut van toepassing aangezien het gaat om zware servers die zowel veel ‘paardenkrachten’ bevatten als mogelijkheden voor het voorkomen en opvangen van fouten. Tot enkele jaren geleden kon de ‘massa’-hardware van het Intel-platform niet tippen aan de functionaliteit van PA-Risc-, Power PC-, Alpha-, Sparc- en andere ‘Unix-hardware’. Tenminste, niet zonder ingewikkelde technische oplossingen en extra hardware. Leveranciers als Sequent zijn op dat gebied groot geworden met eigen technologie die het standaard Intel-platform zwaarder en volwassener maakt.
SCO groot, maar kwetsbaar
Zo levert de Santa Cruz Operation (SCO) al sinds jaar en dag zijn Unixware dat draait op Intel-processoren. Volgens metingen van onderzoeksbureau IDC heeft de firma 80 procent van de Unix-op-Intel-markt in handen. Het traditionele thuisterrein van SCO, lichte servers, krijgt echter harde klappen te verduren van aanvallen door vooral Netware en Windows NT. Dat is dan waarschijnlijk één van de redenen dat het dit bedrijf financieel niet zo voor de wind gaat. De laatste tijd trekt dit wat bij, maar voor sommige managers kan dit het beeld geven van een minder valide toekomst als bedrijf en daardoor ook als platform. Sinds enige tijd tellen interoperabiliteit en toekomstperspectief ook mee als criterium voor de selectie van serverbesturingssystemen. De overige aandachtsgebieden zijn nog immer functionaliteit, betrouwbaarheid, schaalbaarheid, de kwaliteit van de beheermogelijkheden en de hoogte van het prestatieniveau.
Overigens is aan die vereisten op verschillende manieren te voldoen. De ene leverancier zweert voor beschikbaarheid bij clustering; het aan elkaar knopen van computers. De andere ziet meer heil in smp (symmetric multi-processor); het uitrusten van machines met meerdere processoren. Critici en onderzoeksbureaus trekken hier een scherpe scheidslijn: clustering is vooral nuttig als het aankomt op beschikbaarheid, smp dient meer de zucht naar prestatiewinst. Beide technieken zijn ook nuttig voor elkaars ‘krachten’ en helpen verder bij het streven naar flexibiliteit. Bij die laatste, relatief nieuwe toepassing in de Unix-wereld kunnen er al dan niet automatisch meer bronnen worden toegewezen aan een bepaald proces of programma.
Eenzame achterblijvers
Het ‘moderne’ criterium interoperabiliteit wordt gehanteerd vanwege de reeds aanwezige computersystemen. Deze worden zelden of nooit afgedankt bij de invoering van een nieuw platform. We leven nu eenmaal in een wereld van heterogene IT-omgevingen en daar zit voorlopig weinig verandering in. Bovendien willen gebruikers de mogelijkheid openhouden om op termijn andere zakelijke of technologische mogelijkheden te proberen of in hun infrastructuur op te nemen. Denk maar aan firma’s die nog een slag om de arm willen houden wat betreft de eventuele doorbraak van netwerk-opslagsystemen, Windows NT, of een andere niet-voorziene richting zoals het Internet enkele jaren geleden nog was.
Dit leidt haast vanzelf naar het tweede ‘moderne’ criterium, toekomstperspectief. Directeuren en automatiseerders ‘koesteren de angst’ dat zij technologisch achterblijven en daardoor op zakelijk gebied terrein moeten afstaan aan hun concurrenten. Wanneer een leverancier het niet meer redt, of overstapt naar een ander ‘strategisch besturingssysteem van zijn voorkeur’, blijft de gebruiker met de brokken zitten. Het oude systeem werkt, maar kan nieuwe ontwikkelingen en mogelijkheden niet meer bijbenen of zelfs helemaal niet uitvoeren.
Probeer nog maar eens werknemers te vinden met voldoende kennis van platformen van de categorie ‘eenzame achterblijvers’. Dit speelt zeker een rol, gezien de marktwoelingen en beroeringen op weg naar het door leveranciers veelgeroemde ’64-bit’. De meeste bestaande systemen verwerken gegevens in brokken van 32 bit per keer. Processoren en besturingssystemen die 64-bit aankunnen, verdubbelen dat dus. Dit biedt ondermeer een snellere verwerking van data en een grotere geheugenruimte die in één keer valt te gebruiken.
Klaar voor 64 bit
Toch zijn deze voordelen niet voor elke gebruiker van belang. Analisten zijn van mening dat 64-bit voorlopig alleen nodig zal zijn voor zware, data- en processorintensieve toepassingen zoals het inrichten en raadplegen van datapakhuizen en het uitvoeren van grote rekenprojecten. De gemiddelde gebruiker zou vooralsnog toe moeten kunnen met bestaande platformen. Alleen speelt ook hier weer het toekomstbeeld; valt er nog te migreren binnen het gekozen besturingssysteem wanneer de overstap gewenst dan wel noodzakelijk is? Een aantal Unix-varianten is nu al klaar voor 64-bit processoren of draait daar zelfs al op. Het besturingssysteem van Compaq-dochter Digital zit al op dat niveau, net zoals AIX van IBM, HP-UX van Hewlett-Packard en sinds kort Solaris van Sun. De aanstaande 64-bit architectuur van massa-chipproducent Intel belooft pas echt de grote sprong naar 64-bit te worden.
Als aanloop naar die periode zijn de Unix-leveranciers de laatste maanden druk in de weer en ook de komende maanden zullen ze flink in beroering zijn. Zogenoemde niche-spelers, kleinere bedrijven en afgeslankte firma’s zoeken naarstig aansluiting bij een grote Unix-leverancier met enig marktoverwicht. Dit in de hoop op 64-bit standaardhardware te bereiken; iets wat met de eigen software op eventueel eigen hardware niet is gelukt. Alles met het doel een dusdanig marktaandeel te veroveren dat voldoende omzet te realiseren is. Analisten spreken dan ook van een ‘convergentie in de Unix-markt’, waarbij samenwerkingsverbanden, migratieplannen en standaardisatiebeloftes de revue passeren. Overigens houdt dit op termijn wel een verbetering in: een geringer aantal Unix-varianten leidt tot meer eenheid, wat oorspronkelijk het doel was van deze besturingssystemen. Alleen koesterde elke leverancier de hoop en verwachting dat juist zijn variant het zou maken.
Bijna-specialisatie
Aanvankelijk bestonden er tamelijk grote verschillen tussen de diverse Unix-varianten. Inmiddels is het aantal gapende functionaliteits- en betrouwbaarheids-kloven aanmerkelijk verminderd. Het gevecht om de markt is hierdoor verhevigd; door minieme en tijdelijke voorsprongen wisselen de spelers van positie op de ranglijsten. In vervlogen tijden werd de keuze van besturingssysteem grotendeels bepaald door de beschikbaarheid van voldoende en zware applicaties op dat bewuste platform. Inmiddels is ook daar weinig verschil meer te bekennen, althans – niet bij de grote Unix-varianten. Het is nog wel zo dat het ene besturingssysteem wat meer uitblinkt op een bepaald toepassingsgebied dan het andere. Deze bijna-specialisatie is vaak terug te vinden in het klantenbestand van de verschillende leveranciers.
Een nieuw probleem is echter dat de hogere echelons in het bedrijfsleven niet langer blindelings hun vertrouwen schenken aan de IT-staf; wat vaak ongefundeerde beslissingen tot gevolg heeft. Bezorgde directeuren zien cijfers over de groei van Windows NT en vrezen dat zij over enkele jaren alle IT-investeringen in huidige Unix-systemen kunnen weggooien. Groei zegt alleen niet zoveel als zij niet vergeleken wordt met reeds aanwezige implementaties (de ‘installed base’). Bovendien groeit ook de gehele servermarkt, dankzij de behoefte steeds meer gegevens op te slaan en dankzij ‘uitdagingen’ als het millenniumprobleem.
Tel daar de actieve marketing van alle leveranciers en fabrikanten bij op en de chaos lijkt compleet. De IT’er zit tussen hamer en aambeeld. Vooral doordat het hogere management tegelijkertijd ‘oplossingen’ eist voor bedrijfsproblemen in combinatie met nieuwe initiatieven. De onderliggende infrastructuur, zowel qua hardware als software, zou er niet toe doen. Tenminste, zolang met bepaalde bezorgdheden rekening wordt gehouden. Vroeger zei de IT-staf dat het goed was en dan was het ook goed. Niemand die zich bekommerde om wat er precies omging op die afdeling waar de mannen-met-witte-jassen hun apparatuur vertroetelden. Sinds de opkomst van lokale rekenkracht en gedecentraliseerde omgevingen is de IT uit die gekoelde ruimte ontsnapt.
IT-nachtmerries
Er zijn bijna geen managers meer die zich niet druk maken om het verlagen van de totale eigendomskosten (tco) van de IT-infrastructuur. Alles moet goedkoper, alles kan goedkoper – veronderstelt men. Ook niet-automatiseerders zijn zich nu bewust van de IT en hebben daar nachtmerries over. Kostenposten als ‘downtime’, telefonisch contact met de helpdesk van de leverancier, verloren data door grove systeemfouten en het herstellen van gegevens, dat zijn de stress-factoren. Vooral downtime speelt een steeds grotere rol in het licht van de mondiale 24-uurseconomie.
Linux wint terrein
De meest prijsgevoelige gebruikers, degenen die op de centen moeten letten, zouden dus in eerste instantie moeten kiezen voor één van de gratis verkrijgbare Unix-besturingssystemen: zoals bijvoorbeeld Linux, Free BSD of Open BSD. Deze software is in veel gevallen minstens zo stabiel als die van de concurrentie en vaak beter dan het huidige Windows NT. Het blijft voor veel managers echter een probleem dat die ‘freeware’ geen garanties biedt. Bij problemen staat de wereldwijde Internet-gemeenschap ter beschikking, waar veel ontwikkelaars uit hobbyisme hard werken aan gratis platformen. Dat is toch iets heel anders dan de harde, contractuele garanties die commerciële Unix-varianten in zich dragen. Daar moet dan wel flink voor betaald worden, maar een gratis product is voor grote ondernemingen per definitie al verdacht.
De laatste tijd lijkt er langzaam een kentering in die overtuiging te komen. Met name het gratis besturingssysteem Linux wint aanhang en steun van grote commerciële software- en hardwareproducenten. Universiteiten, Internet-providers en ook de Nasa zijn al jaren groot voorstander èn gebruiker van Linux. Zelfs bij IT-leveranciers heeft freeware – voor intern gebruik – z’n plekje wel veroverd. Zo zouden ingenieurs bij Hewlett-Packard niet het eigen HP-UX, maar Linux gebruiken voor de ontwikkeling van de PA-Risc-architectuur. Overigens vallen de bovengenoemde voorbeelden van Unix-gebruik behoorlijk te relativeren door de reeds genoemde realiteit van heterogene IT-infrastructuren. Nagenoeg elk bedrijf, IT-gericht of alleen IT-gebruiker, heeft meerdere platformen staan voor verschillende toepassingen. Gezien de huidige trends zullen er de komende jaren, naar het zich laat aanzien, wat minder besturingssystemen aan de man gebracht gaan worden. Dat wil niet zeggen dat er minder platformen in de markt zullen zijn. Bedrijven zijn maar al te terughoudend met het afdanken van hun systemen. De langvoorspelde dood van het mainframe is immers nog steeds niet aan de orde. Zo zal ook de versplinterde Unix-wereld blijven bestaan. Meer uniformiteit staat evenwel voor de deur. Ditzelfde geldt voor zwaardere systemen die onder druk van de lichtere meer gewicht krijgen.
Jasper Bakker en Roy op het Veld, redacteuren