In januari van dit jaar schreef ik een overdreven stukje over het millenniumprobleem. De strekking was dat veel mensen vlak voor een eeuwwisseling last schijnen te krijgen van een onrustige stemming, die onbewust op het millenniumprobleem wordt geprojecteerd. Directe aanleiding van het stukje was een gesprek met een consultant die op dreigende toon het einde van de wereld voorspelde.
Nu hadden we dat wel vaker gehoord, maar deze consultant vond dat hij onmiddellijk moest worden ingehuurd om het naderende onheil af te wenden. En dat irriteerde me een beetje. Want het einde van de wereld is één ding, maar een consultant die in zijn eentje de apocalyps kan voorkomen, dat gaat toch iets te ver.
Na het stukje kwamen er veel boze reacties van lezers binnen, die vonden dat ik het millenniumprobleem bagatelliseerde en de bestrijders van het probleem beledigde. De boosheid was terecht. Het millennium-probleem is natuurlijk volkomen reëel en tastbaar en het oplossen ervan is een kostbare, bittere noodzaak. Maar doemscenario’s willen er bij mij niet in.
In de maanden na het verschijnen van het stukje sloeg de twijfel toch een beetje toe. In de pers verschenen steeds meer verontrustende berichten over millenniumbugs in de procesbesturingssystemen en processoren die waken over onze energievoorziening, over onze defensiesystemen, over processen in de petrochemische industrie enzovoort. Een ‘worst-case what-if’-scenario drong zich op. Stel dat de elektriciteit een paar weken uitvalt. Stel dat de waterzuivering daardoor niet meer werkt. Stel dat de brandstofvoorziening stil komt te liggen. Stel dat de voedselvoorziening daardoor stagneert. Stel dat daarbij een Russische kernreactor de lucht in gaat. Stel dat … Daarna de relativering: zo erg kan het toch niet zijn.
Zeer relativerend was een artikel in het blad ‘Wired’ over computerprogrammeurs die zich op het Amerikaanse platteland verschansen, voorzien van genoeg voedsel voor tenminste drie jaar en tot de tanden gewapend. Deze millennium-‘survivors’ bekwamen zich in het looien van leer om al rekening te houden met het te verwachten tekort aan duurzame kleding. Leer looien! Nou vraag ik je! Ook RTL droeg bij aan het relativeringsvermogen met een serie ‘specials’ over het millenniumprobleem. Die serie begon met niets en eindigde met beelden van … opstijgende kernraketten.
Zo worden we de laatste tijd een beetje heen en weer geslingerd tussen de ‘worst case’ – misschien wel niet het eind van de wereld, maar toch knap beklemmend – en de ‘best case’, waarbij er misschien wel een paar dingen mis gaan, maar het voortbestaan van de soort niet serieus wordt bedreigd.
Hoe gaan we met die onzekerheid om? In Amerika is het Cassandra-project mateloos populair: een beweging die de burger probeert voor te bereiden op wat er allemaal zou kunnen gebeuren, onder het motto ‘prepare for the worst, hope for the best’. Het ligt er dik bovenop, maar echt gek is het bij nader inzien niet. We doen allemaal ons uiterste best om onze systemen millenniumproof te krijgen, maar wat doen we als er ondanks alle moeite toch iets mis gaat? Cassandra’s antwoord is simpel: maak een plan. Realiseer je wat er kan gebeuren, denk na over de consequenties en tref de noodzakelijke voorbereidingen. Voor de burger zijn de implicaties nog wel te overzien. Een potje waterzuiveringstabletten, wat blikjes witte bonen in tomatensaus, batterijen, extra dekentjes en een schotel om CNN te kunnen ontvangen moeten in principe voldoende zijn. Om de kosten hoeven we het niet te laten. Voor grote organisaties liggen de zaken iets complexer. Wat zijn de kritische bedrijfsprocessen? Welke voorzieningen blijven draaien, welke voorzieningen vallen uit? Welke terugvalmogelijkheden zijn er? Wie is er verantwoordelijk voor wat? Ik heb zo’n voorgevoel dat er de komende maanden heel wat calamiteitenplannen ontwikkeld zullen worden. Laten we hopen dat we ze niet nodig zullen hebben.