De zomer van 1998 zal waarschijnlijk de geschiedenis in gaan als het moment waarop besturingssysteem Linux als een duveltje uit een doosje voor de hele wereld zichtbaar werd. Oracle, Sun, Informix omarmen plotsklaps allemaal tegelijk deze bijzondere Unix-smaak. Maar waarom nu? Achter de schermen is het besturingsprogramma al jaren beschikbaar en kent een kleine maar fervente groep aanhangers: de Internet-gebruikers van het eerste uur.
Nu Linux voor het eerst in haar geschiedenis mag rekenen op de aandacht van een aantal grote softwarebouwers, komen ook de sterke verhalen los. De gebruikers zijn ‘onzichtbaar’ en hebben een wijdvertakt netwerk dat via Internet wordt onderhouden. Ongecontroleerd en ongrijpbaar sleutelt een virtueel genootschap heimelijk aan ‘hun’ besturingssysteem. De anarchisten onder de automatiseerders zouden het product-zonder-prijs inzetten voor vitale toepassingen, zonder dit aan hun bazen te melden. In Amerika spreekt men er schande van dat de fysici die in Los Alamos de atoombom uitdachten hun supercomputers nu met behulp van dit ‘hacker operating system’ in de lucht houden.
De Fin Linus Torvalds, de baas van het onzichtbare genootschap, die 1991 deze Unix-smaak bedacht en via Internet verspreidde, geldt als de nieuwe held. Hij is het die met Linux in de hand de vloer zal aanvegen met Microsoft. Weg met NT en leve Linux.
En zo is de wereld weer keurig in twee overzichtelijke kampen verdeeld. Of Linux doorbreekt hangt af van de steun van de grote software leveranciers. Hoe serieus zullen zij met Linux aan de slag gaan? Durven zij hun producten afhankelijk te maken van een pakket dat geen eigenaar heeft?