Ruim een jaar geleden presenteerde het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het plan ‘Investeren in voorsprong’ over de invoering van ICT in het onderwijs. De IT-industrie was sceptisch ten aanzien van de ambities en met name het beschikbaar gestelde budget. De huidige stand van zaken lijkt die scepsis te onderbouwen. De aanbestedingen zijn nog niet gegund en een volgend kabinet moet het budget significant vergroten. Een minder ambitieuze en meer praktische aanpak kan ogenschijnlijk sneller tot succes leiden, aldus Guus Budel.
In april 1997 vernam ik voor het eerst van het plan ‘Investeren in voorsprong’ van minister Ritzen van OC&W. Ik heb toen op basis van de genoemde kengetallen een snelle berekening gemaakt en de ambities gerelateerd aan het budget. Ik kwam toen snel tot de conclusie dat er een enorm (nadelig) gat in zat. Maar omdat er wellicht nog middelen uit de reguliere financiering van de onderwijsinstellingen zouden vrijkomen, heb ik met deze wetenschap verder niets gedaan. Een paar maanden later bleek dat alleen voor deze kabinetsperiode een bedrag was gereserveerd, en dat het overige deel naar een volgend kabinet wordt doorgeschoven. Onlangs kwam de ‘bekentenis’ van Ritzen dat er een half miljard bij moet om de plannen te realiseren. Dat brengt het totale budget op 1,3 miljard gulden.
In augustus 1997 vroeg een journalist mijn mening over het plan. Helaas werden uit het interview de smakelijke uitspraken gehaald en bleven de genoemde onderbouwing en argumenten achterwege. Computable stelde mij in de gelegenheid die nuances wel aan te brengen (19 september 1997). De aankondiging dat het budget fors dient te worden verhoogd, doet mij opnieuw in de pen klimmen.
Voor degenen die geen sluitend archief van Computable hebben, volgen hieronder nog een paar kernpunten.
Met het beschikbare budget kan wellicht minder dan de helft van de ambities worden waargemaakt, als daar tevens de kosten voor beheer, ondersteuning, telecommunicatie en training bij worden betrokken.
Aanbesteding van een dergelijk belangrijk en omvangrijk project leidt niet automatisch tot de beste keuzes; de aanbesteder, in casu de overheid, moet de totstandkoming van de beste oplossing bijvoorbeeld door middel van een forum stimuleren of begeleiden.
In het genoemde artikel is een aantal reacties van producenten en aanbieders van diensten aangehaald, die uit vermeend belang niet al te duidelijk zijn in hun kanttekeningen. En dat terwijl iedere professionele aanbieder goed kon weten dat er grote leemtes zaten in het plan. De formele reactie van OC&W bevatte onder andere de suggestie dat aanbieders de prijs aan het opdrijven waren en dat het ministerie nu juist een uitdaging bij het bedrijfsleven had neergelegd.
Aanbestedingen niet aanbesteed
Inmiddels is bekend dat de twee tenderprocedures (één voor het landelijke netwerk Edunet en één voor de infrastructuur) nog niet heeft geleid tot aanbesteding. Wel voor een proef met Edunet. Hoewel ik niet op de hoogte ben van de officiële reden daarvan, zou het alles te maken kunnen hebben met de kwaliteit van de voorstellen en vooral de daarmee verbonden prijzen. Mede daarom werd de vraag aan het volgende kabinet gesteld om een half miljard meer dan oorspronkelijk gepland uit te trekken.
Dat is natuurlijk niet de juiste (re-)actie.
Hoe pak je een dergelijk omvangrijk en complex project dan wel aan?
Een sluitend antwoord is uiteraard niet voorhanden. Wel een aanzet.
Opnieuw wordt een pleidooi gehouden om een forum of commissie te creëren waarin politiek en overheid snel en informeel kunnen sparren over bestaande ideeën en voornemens, zonder de bijgedachte dat het bedrijfsleven uit is op snel gewin.
Als ervoor wordt gekozen om een vastgesteld bedrag ter beschikking te stellen, laat dan – weliswaar tot de verbeelding sprekende maar zeer naïeve – getallen als ‘voor iedere tien leerlingen één computer’ even achterwege. De vraag is eerder hoe dat bedrag optimaal kan bijdragen aan de volgende doelstellingen.
Er moeten voorwaarden worden geschapen om met nieuwe elektronische en interactieve leermiddelen het onderwijs te ondersteunen.
Verder moet een situatie ontstaan waarin onderwijsinstellingen kunnen rekenen op adequaat beheer van de hulpmiddelen en ondersteuning daarvan. En tenslotte dienen de hulpmiddelen zo te worden gekozen dat de leerlingen en hun docenten impliciet ervaring kunnen opdoen met de meest voorkomende standaard pakketten, zoals tekstverwerking, spreadsheets, presentatie, elektronische post en ontsluiting van Internet-bronnen.
Daarbij moeten keuzes worden gemaakt, ook in de technologie. Dat lijkt op je nek uitsteken, want als je iets kiest, kies je ook iets niet. Maar dat zal iedere school een worst zijn, zoals het een medewerker van willekeurig welke organisatie een worst zal zijn, welk pakket hij krijgt voor tekstverwerking, of welk besturingssysteem er is gekozen. Uitgesloten moet worden dat keuzes worden gemaakt die in de richting gaan van een experiment.
In het project ‘Investeren in voorsprong’ zag men aanvankelijk de netwerkcomputer (of hoe die ook bij verschillende producenten heten) als een zegen van boven. Inmiddels is duidelijk dat die zegen wel geldt voor een aantal specifieke werkprocessen (die traditioneel ook met domme terminals konden worden verricht), maar dat de NC zeker niet de oplossing is voor een brede kennismaking met tal van standaardpakketten en beschikbare leermiddelen in het onderwijs.
SCO
Via mijn kinderen kreeg ik de mogelijkheid om uitgebreid kennis te maken met het niveau van geautomatiseerde informatievoorziening binnen onderwijsinstellingen. En inderdaad: een investering is op zijn plaats. Als je vervolgens ziet waarmee de school zou zijn geholpen, dan is het probleem wellicht allemaal veel minder complex. Een beetje creativiteit en natuurlijk financiële steun kan een hoop doen.
Scholen hebben hulp van ouders (meestal moeders) voor voorlezen, oversteken, paashazen vouwen en overblijven. Dus waarom niet voor computers, zo dacht men op de school van mijn kinderen, en dus werd er een beroep op mij gedaan.
Op de eerste avond kreeg ik het al benauwd. Een allegaartje van ontregelde PC’s moest worden opgeschoond om weer gebruikt te kunnen worden. Inmiddels was reeds een enorme hoeveelheid tweedehands PC’s ter aanvulling van het park in het vooruitzicht gesteld door een meedenkende ouder. Men had wel gehoord van het plan ‘Investeren in voorsprong’, maar dat kon nog wel even duren, zeker als je geen voorhoedeschool bent.
Voor het eerst hoorde ik ook van het bestaan van de Stichting Computerbemiddeling Onderwijs (SCO). SCO is een initiatief van het werkgeversverbond VNO-NCW, OCW, Financiën, VNG en besturenbonden, en kwam versneld tot stand toen de overheid gebruikte computers wilde inzetten in het onderwijs. In het plan ‘Investeren in voorsprong’ is ook sprake van inzet van gebruikte apparatuur. SCO heeft tot taak gebruikte computers van zowel overheid als bedrijfsleven gebruiksklaar voor het onderwijs te maken.
In een eerder artikel (Computable, 22 augustus 1997) heb ik een pleidooi gehouden voor standaardisatie van hulpmiddelen (met name werkplekken) per organisatie. Hierin is uiteengezet dat gemengde omgevingen weliswaar de investeringen voor hardware omlaag kunnen brengen, maar de beheerkosten en kosten voor software juist weer omhoog jagen. Voor scholen geldt dat uiteraard ook.
SCO heeft met twee commerciële instanties afspraken gemaakt over het compleet maken van de PC’s (ze moeten voldoen aan een bepaalde minimale standaard), en de verlening van drie jaar garantie daarop (onderhoud en reparatie). Dat kost een school per PC tweehonderd gulden. OC&W subsidieert vierhonderd gulden.
Ik stelde SCO voor om de werkplekken die beschikbaar komen, tevens in te zetten in een netwerk. SCO en de commerciële partners zijn zeker geïnteresseerd in een dergelijk experiment, omdat in de praktijk – vooruitlopend op een grootschaliger aanpak – kan worden ervaren tegen welke vragen, problemen en mogelijkheden men kan oplopen.
Praktische aanpak
De school heeft, ondersteund door een aantal ouders, een aantal uitgangspunten en doelstellingen benoemd.
Het plaatsen van diverse losse werkplekken levert enerzijds veel werk op met betrekking tot beheer en ondersteuning, en anderzijds veel beperkingen ten aanzien van gemeenschappelijk computergebruik. Vandaar de wens van de aanleg van een netwerk.
Ook in het plan ‘Investeren in voorsprong’ is sprake van de inzet van gebruikte apparatuur. Er moet rekening worden gehouden met apparatuur die gemiddeld drie jaar oud is. In het eerder genoemde artikel heb ik uiteengezet dat het niet standaardiseren van werkplekken oplopende kosten voor programmatuur met zich meebrengt (verschillende versies, en dus geen optimaal gebruik van licentie-mogelijkheden), voor beheer en ondersteuning van gebruik. Die noodzaak tot standaardisatie leidt dus impliciet tot programmatuurkeuzes die eveneens circa drie jaar oud zijn. Zeker in het geval er bijna uitsluitend gewerkt moet worden met gebruikte apparatuur voor werkplekken.
Voorzieningen voor gemeenschappelijk computergebruik (netwerk en server) dienen nieuw te worden aangelegd en kosten relatief weinig per werkplek. Op dat vlak kunnen geen concessies worden gedaan en wordt ernaar gestreefd om een ‘state of the art’-oplossing te kiezen. Moderne apparatuur en programmatuur zijn zeer geschikt voor beheer en ondersteuning op afstand en bieden bijvoorbeeld goede voorzieningen voor Internet-aansluiting en elektronische post. Deze overwegingen hebben geleid tot de volgende offerte-aanvraag bij SCO en de commerciële partners.
Leg een netwerk aan ten behoeve van de ondersteuning van middelen op basis van door OC&W benoemde kengetallen, in dit geval 30 werkplekken en een server; 25 werkplekken voor de 250 leerlingen, en 5 voor overige activiteiten.
De server dient te draaien op de laatste versie van Windows NT server om voor een maximale benutting van de mogelijkheden voor gemeenschappelijke voorzieningen en beheer.
De werkplekken dienen te worden ingericht volgens de maximale standaard; voor de gebruikte werkplekken is dit Windows 3.11.
Dit is voldoende om de beschikbare elektronische leermiddelen te ondersteunen, om de werking van standaard kantoorautomatiseringsmiddelen volgens de stand van zaken van drie jaar geleden te onderwijzen, het World Wide Web ontsluiten en elektronische post te benutten. Dat gebeurde immers drie jaar geleden ook allemaal al naar tevredenheid van miljoenen kantoorwerkers. Doorgaans hebben zij niet veel nieuwere middelen.
Deze offerte is nog niet gereed. Gelet op de eerder genoemde bedragen van zeshonderd gulden per PC, ben ik ervan overtuigd dat het mogelijk is om in zijn totaliteit ruim binnen het bedrag van 2000 gulden per PC te blijven.
Overwogen kan worden om voor de bijdrage van de school een leasevorm te kiezen, zodat de kosten zijn te spreiden over de looptijd van drie jaar. De commerciële partner neemt vervolgens de apparatuur weer in en kan waarschijnlijk tegen dezelfde kosten een ‘nieuwe’ generatie producten leveren (die van vandaag dus).
Suggesties
In ‘Investeren in voorsprong’ is rekening gehouden met tweehonderd gulden per leerling. Dit is veel te weinig voor nieuwe apparatuur, maar voldoende voor gebruikte apparatuur en programmatuur en benodigde gemeenschappelijke voorzieningen. Dan blijft er zelfs geld over voor een aantal overige activiteiten op de school (administratie, ondersteuning van docenten, beheer enzovoort) en wellicht voor een aantal nieuwe werkplekken. Die laatste kunnen worden benut om (bijvoorbeeld centraal in de school) te tonen hoe de zeer naaste toekomst er zal gaan uitzien (multimedia-toepassingen, documentaire informatievoorziening, enzovoort).
Uit de berichtgeving rondom ‘Investeren in voorsprong’ is een aantal conclusies te trekken.
Het plan wordt door de politiek gebruikt om te scoren. Partijen roepen om het hardst hoeveel budget er wel niet voor onderwijs bij moet komen.
De aanpak tot nu toe werkt niet; de aanbestedingen blijven uit.
De industrie spreekt zijn verontwaardiging hierover uit en zal binnenkort de aandacht voor dit project verliezen.
Scholen zullen hun eigen koers (moeten) kiezen, als OC&W niet verder komt dan per leerling geld ter beschikking te stellen. OC&W zou hierbij echter ondersteuning moeten bieden.
Wellicht is uit het bovenstaande praktijkvoorbeeld een betere aanpak te destilleren. Hieronder volgt een aantal suggesties.
- Bied onderwijsinstellingen een infrastructuur aan van voornamelijk gebruikte werkstations op basis van MS Windows 3.11.
- Bied een instantie (bijvoorbeeld SCO) de rol van intermediair tussen aanbieder van gebruikte hulpmiddelen en leveranciers die de hulpmiddelen op het juiste niveau tillen.
- Rust de werkplekken uit met een office-suite naar keuze, maar wel geschikt voor genoemd besturingssysteem.
- Beschrijf een tweetal netwerkomgevingen (bijvoorbeeld Novell en Windows NT) ten behoeve van nieuwe ‘state of the art’, gemeenschappelijke voorzieningen (netwerkcomponenten, bekabeling en server).
- Bied per leerling een subsidie met de eis dat overeenkomstig bovenstaande aanpak en standaarden wordt gewerkt.
- Beschrijf de noodzakelijke beheerinspanningen (voor de twee omgevingen) en laat de school die zelf uitvoeren, dan wel uitbesteden. Geef ruimte aan ouders die daar aan willen bijdragen.
- Beschrijf de wijze van openbaar aanbesteden, zodat onderwijsinstellingen eenvoudig de juiste leverancier kunnen kiezen (veel onderwijsinstellingen zullen onder norm blijven, of verleen dispensatie).
- Faciliteer de afspraken ten aanzien van aansluiting op Edunet.
Uiteraard mogen scholen kiezen voor minder werkstations, maar dan op basis van een nieuwere generatie producten. OC&W dient echter inhoud te geven aan de coördinerende taak door middel van een werkende oplossing, die bovendien voor veel onderwijsinstellingen een flinke stap vooruit is.
Guus Budel,
directeur van de IT-onderneming Citee