Door de groeiende populariteit van dunne client-systemen zullen servers steeds belangrijker worden dan desktops. Als dat zo is zal het voor Microsoft moeilijker worden het huidige omzetmodel – 200 dollar per PC – te handhaven. Daarom zal Microsoft andere markten betreden, zoals recreatie, telecommunicatie, informatiediensten en dergelijke; daarnaast zullen ze meer winst uit hun server-producten proberen te halen.
Op het eerste gezicht is dit eenvoudig, omdat NT de opvolger van Unix lijkt te worden, niet alleen voor kleinere afdelingssystemen maar ook voor grotere, geclusterde machines. Als besturingssysteem biedt NT meer consistentie dan Unix, al is het ontbreken van een multi-user omgeving nog steeds een nadeel.
De extra inkomsten uit NT zullen echter lager zijn dan de daling van de inkomsten uit de desktop. Daarom zullen server-opbrengsten voor het grootste deel uit applicaties afkomstig moeten zijn, net zoals dat nu al voor de desktop het geval is. Het is niet waarschijnlijk dat Microsoft zich op de zakelijke applicaties gaat werpen, al zouden ze zich best met Baan, Sap en dergelijke kunnen gaan inlaten. Nee, het gaat om de server-functies. Maar ook beheer en ontwikkeling kunnen veel geld opleveren. Juist Microsoft zal een acceptabele repository willen ontwikkelen, bijvoorbeeld om case-tools op elkaar aan te kunnen sluiten. IBM is hier tragisch genoeg nooit in geslaagd.
In de praktijk zijn er veel verschillende servers nodig. Sommige daarvan hebben een specifieke functie, waarbij niet geprogrammeerd hoeft te worden; denk bijvoorbeeld aan file- en printfuncties of netwerkbeheer. Op deze vlakken concurreert NT met Netware op PC’s en NFS op Unix-systemen. Het tekent de kracht van Microsoft dat NT beide concurrenten op eigen terrein verslaat, ondanks ernstige tekortkomingen (vergeleken met Novell zijn de directories van NT erg mager, en vergeleken met Unix is de schaalbaarheid beneden peil). Het volgende echelon servers vereist een grotere beheerinspanning, met name e-mail- en intranet-(web)-servers. Daartegenover staat dat deze servers uitgebreide functies kunnen bieden, zoals folder-beheer, formulierenverwerking en de integratie van web-pagina’s (html) met andere applicaties.
Communicatieservers vormen een klasse apart. Deze servers hebben veel verschillende functies, zoals inbellen, Internet-toegang of mainframe-gateways. Daarnaast moet men rekening houden met uiteenlopende netwerken, zoals Isdn, modems en ‘frame relay’. Beveiliging is een belangrijk aandachtspunt. De server zelf is hierbij een instrument voor het realiseren van een netwerkknooppunt, dat door een specialist onderhouden en beheerd moet worden. De server-leverancier haalt alleen omzet uit de gateway-software, maar een goed product zal de aandacht trekken van de communicatie-installateurs en daardoor in grotere aantallen kunnen worden afgezet.
Ook voor databases is programmeerwerk nodig. Belangrijke aspecten zijn gebruiksgemak voor ontwikkelaars en beheerders, prijs/prestatie en functies. Geïndiceerde file-systemen zoals B-trieve zijn nog steeds waardevol, maar tegenwoordig wordt de markt voor databasemanagement-systemen (dbms) overheerst door relationele producten. Er zijn ook andere databases, zoals tekst-databases, object-databases (met name voor multimedia) en Olap-systemen.
Een transactiemonitor, die buiten de mainframe-wereld zo weinig aandacht krijgt, is de laatste belangrijke vereiste. De TP-monitor kan ook worden gecombineerd met bericht-georiënteerde transactiesystemen.
We moeten ons realiseren dat gebruikers met applicaties werken, en dat applicaties server-functies gebruiken. Dit was natuurlijk de grote leugen van de open systemen; de Unix-api’s waren veel minder belangrijk dan de server-api’s. Een applicatie die met Oracle werkt en op een groot aantal Unix-platforms draait, is niet open, omdat hij niet zonder Oracle kan draaien! Er zijn tegenwoordig pogingen om standaard-api’s tussen applicaties en SQL-databases te leggen, zoals Odbc en Jdbc, maar in de praktijk kleven er vele nadelen aan deze aanpak.
De software-industrie heeft het besturingssysteem en de server altijd gescheiden. (Vroeger heetten ze geen servers, maar wat zijn DB2 en Cics op een mainframe anders?) Er is echter één uitzondering: de AS/400. OS/400 heeft alle servers ingebouwd en is dan ook het enige systeem met een consistente ontwikkelomgeving, al is het uitsluitend op IBM-hardware. Dit is het model dat Microsoft en IBM volgen (voor hun andere systemen): ze ontwikkelen een hele suite met servers, die vervolgens concurreren met de meer specialistische, individuele server-producten.
De database-leveranciers vormen de meest kwetsbare groep. Microsoft en IBM leveren immers Rdbms-producten in hun suites. Sybase en de anderen beweren wel dat ze superieure, want gespecialiseerde producten voeren, maar deze leveranciers moeten zich realiseren dat het bundelen van individuele programma’s Microsoft op de desktop geen windeieren heeft gelegd. Voor de server zou op termijn hetzelfde kunnen gelden. We zullen zien of Oracle nog andere servers gaat overnemen om met Microsoft en IBM te kunnen concurreren.