Nederland heeft een nieuw exportproduct: banen. Computerbedrijven kijken met grote belangstelling naar collega’s die erin slagen in het buitenland (lees: Oost-Europa en Azië) werk te laten doen waar in Nederland geen arbeidskrachten voor te vinden zijn. Zonde, vindt het CNV. "Het is niet goed als Nederland dit soort hooggeschoolde arbeid gaat exporteren." Besteed eens wat aandacht aan de werknemer, adviseert de FNV.
Kijk, als je het hebt over schoenmakers en zo, laaggeschoold werk, dan heb ik er best begrip voor dat dat werk verplaatst wordt. Maar wij hebben onze bevolking toch aardig opgewerkt. De scholing staat op een hoog niveau. Daar past werk in de automatiseringssector bij", vindt CNV-bestuurder John Koudys.
FNV’er Gerard van Hees reageert wat stoïcijns op het fenomeen dat automatiseringsbedrijven uitwijken naar het buitenland om aan voldoende mensen te komen. "Het is een logisch gevolg van de globalisering van de economie", meent de bestuurder van FNV-Bondgenoten. "We zien dat het zich voordoet, we zijn niet bij machte om het tegen te houden."
Zowel Koudys als Van Hees lijken blij te zijn met de vraag hoe zij tegen de ontwikkelingen in de IT-arbeidsmarkt aankijken. Het geeft ze de gelegenheid vraagtekens te zetten bij de lange-termijnvisie van de sector. Is die er eigenlijk wel? Terwijl Exact op stationsaffiches roept dat er nog een leven is na de millennium-wissel en de invoering van de euro, twijfelen de vakbondsvertegenwoordigers er openlijk aan of de sector verder kijkt dan haar neus lang is.
Koudys vindt outsourcing geen schoolvoorbeeld van een doordachte lange-termijnvisie. "Het zou verkeerd zijn als we dit werk gaan exporteren. We vinden het jammer dat bedrijven nu mensen in landen als India gaan zoeken. We moeten alles uit de kast halen om dat te voorkomen. Er lopen in Nederland nog heel wat mensen rond die best geschikt te maken zijn."
Constante migratie
Sommige Nederlandse automatiseerders halen buitenlanders naar Nederland. Dit wordt on-site outsourcing genoemd, in tegenstelling tot de off-shore variant waarbij het werk in het buitenland wordt gedaan. Economische Zaken heeft bijvoorbeeld voor een aantal Indiërs ontheffing verleend om in Nederland te kunnen werken.
"Ik denk niet dat de wereldarbeidsmarkt zich zo moet gaan ontwikkelen dat er een constante migratie van arbeid gaat plaatsvinden", reageert Van Hees op de ontwikkeling. "In een globale economie is het goed mogelijk om waar je maar wilt te produceren. Dan denk ik dat het beter is het werk daar naartoe te brengen in plaats van de mensen hierheen te halen."
Opleiden en doorstromen
De wanhopige reacties van personeelsmanagers zijn aan Koudys niet besteed. Hij kan niet geloven dat de vijver in Nederland werkelijk leeg is voor automatiseringsbedrijven. "Wij erkennen dat er een grote krapte op markt is. Het is begrijpelijk om, als het echt niet anders kan, naar het buitenland uit te wijken. Maar de andere kant is dat automatiseringsbedrijven en de overheid ook maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat er voldoende mensen in de automatisering aan het werk kunnen."
"Er zit in Nederland nog een fors aantal mensen aan de kant. Natuurlijk kunnen die niet allemaal IT-specialist worden, maar er zijn toch heel wat mensen die beneden hun niveau werken. Veel mensen met een hogere opleiding hebben lagere banen geaccepteerd. Die zouden moeten doorstromen."
Verwijtend: "Dat is een gecombineerde verantwoordelijkheid. Automatiseringsbedrijven moeten hieraan meewerken, maar een aantal doet dat niet. Opleiden is belangrijk. Een goed voorbeeld is Getronics. Dat bedrijf leidt veel mensen op, ook vanaf lagere niveaus. Ze hebben zelfs Melkert-achtige banen, op vbo- en mbo-niveau. Ook Raet doet veel aan opleiding en scholing. Er zijn bedrijven die alleen maar meedrijven op en profiteren van de activiteiten van hun ‘conculega’s’. CMG bijvoorbeeld timmert wel hard aan weg, maar vraagt als basis toch een hoog niveau. Bovendien kopen zij veel mensen weg met tijdelijke contracten."
"Dat er nu veel mensen aangenomen worden is geen probleem", merkt Van Hees op. "Als ze ook maar opgeleid worden voor werkzaamheden die een bepaalde levensduur hebben. Je moet ervoor zorgen dat al die kunsthistorici en theologen die nu omgeschoold worden, ook blijvend in de sector terecht kunnen." Heeft u het gevoel dat er op dit moment voldoende visie is bij de bedrijven wat dat punt betreft?
Stellig: "Nee, nee. Dat erkennen ze zelf ook wel. Er is nu een probleem op de korte termijn. In een paar maanden worden mensen omgeschoold voor werk in de automatisering. Voor de sector zelf is die ontwikkeling niet goed. Het zou beter zijn als techniek in het algemeen meer waardering zou genieten. We moeten het profiel van de sector oppoetsen, zodat mensen er ook eerder voor kiezen. Er dreigt nu een IT-sector te ontstaan waarbij de teneur is ‘ga eerst maar kunstgeschiedenis studeren, daarna kun je altijd nog in drie maanden omgeschoold worden tot IT-specialist’. Dat zijn die mensen dan natuurlijk helemaal niet. Maar het is wel het beeld dat gaat ontstaan."
Koudys: "Ik heb gehoord dat vanwege de schaarste aan mensen de niveau-vereisten naar beneden worden gebracht. Dat maakt mij huiverig voor de toekomst: als de sector in rustiger vaarwater terechtkomt, zullen die mensen als eerste door de mand vallen."
Van Hees: "Het wordt een soort rest-sector. Daar zijn wij helemaal niet blij mee. Het is dodelijk. Het lijkt dan alsof IT iets is wat je in drie maanden kunt leren, maar het gaat hier om kennis die maar heel kort bruikbaar is."
Koudys: "We moeten er voor uitkijken dat mensen alleen maar een kunstje leren: de oplossing van het millenniumprobleem bijvoorbeeld. Ik vind dat de bedrijven meer uitzicht moeten bieden op de toekomst."
Van Hees: "Over een paar jaar is die kennis verouderd. Mensen die hiervoor aangenomen worden, moeten dus wel permanent bijgeschoold worden. Ik ben bang dat ze, als dat niet gebeurt, over een paar jaar allemaal weer uitstromen."
Ongetrouwde café-tijgers
De sector heeft het voor een deel aan zichzelf te wijten dat weinig jongeren kiezen voor de automateringsbranche, vindt Van Hees. Het imago is slecht. "Dat komt ook door de werkgevers. Part-time werk is uit den boze. Het profiel is: ‘zestig uur per week werken maar wel een dikke lease-bak onder je kont’. Veel mensen hebben geen zin om in zo’n sector te gaan werken." Pas las ik een advertentie waarin stond: ‘wij willen u ook als u maar 36 uur per week werkt’. Dat zegt natuurlijk wel wat. "Ja, dat zijn de witte raven. Men ziet in dat het zo niet langer kan, dat de bakens verzet moeten worden. Wij stimuleren dat ook, door te proberen wat meer samenhang in de sector te brengen. Dat komt ook het imago ten goede, want dat is gewoon niet goed op dit moment. Door cao-vorming zorgen we ervoor dat er sociale regelingen tot stand komen, waardoor de sector ook aantrekkelijker wordt."
De belangrijkste problemen die Van Hees bij zijn leden tegenkomt zijn de werkdruk, de lange werktijden en het muisarm-verschijnsel. "Men zegt weleens: het is eigenlijk een sector voor mensen die ongetrouwd zijn en wier sociale leven zich in een café afspeelt. Dat is wat gechargeerd natuurlijk. Op het moment dat iemand zeventig uur per week werkt, kan dat best goed gaan als werknemer en werkgever beiden tevreden zijn. Maar het is niet gezond, denk ik."
Fenit nog niet enthousiast
Bent u tevreden over de samenwerking met de werkgeversvereniging Fenit om de problemen die u signaleert, op te lossen? Koudys, gelaten: "De Fenit praat nooit met de vakorganisaties. In de cao voor automatiseringspersoneel staan wel wat afspraken om hier verder aan te werken. Er is een clubje van een paar bedrijven die samen met de vakorganisaties wat van de grond proberen te krijgen. Maar de Fenit heeft ons nooit willen zien staan. Ik denk dat hun plannen om iets te doen aan het arbeidskrachtentekort best tot goede resultaten kunnen leiden, maar als je met hetzelfde bezig bent, kun je toch zeggen: ‘dat doen we samen’?"
Voor Van Hees geldt hetzelfde als Koudys: contacten met de Fenit ontbreken. "Dat is een hele rare situatie en daar verbazen wij ons ook over. De Fenit had lange tijd geen sociaal-economische doelstellingen in haar statuten en wilde daarom ook niets met de vakbeweging te maken hebben. Dat is nu wel aan het veranderen, want bij een aantal prominente Fenit-leden hebben wij inmiddels cao’s afgesloten."
Door de federatie van de Fenit met de Vifka is er meer contact gekomen met de vakbonden. Maar Van Hees blijft het een lastige sector vinden. Doordat men zichzelf ’totaal anders’ vindt dan anderen, en vanwege concurrentie-overwegingen, is de onderlinge samenwerking moeizaam. "De bedrijven moeten echt leren dat, willen ze zich een blijvende plaats verwerven binnen de arbeidsverhoudingen in Nederland, ze toch wat meer structuur moeten aanbrengen. De Arbeidsvoorziening klaagt daar ook over. Er komen nog steeds losse bedrijven met plannetjes bij de Arbeidsvoorziening. Daar hebben we graag wat meer grip op, daar zitten we als vakbond graag bij."
Toekomst tot 2002
Ondanks de dubbele winstpercentages die overal gemeld worden, zijn Koudys en Van Hees het einde van de jaren tachtig nog niet vergeten, toen de sector moeilijke tijden doormaakte.
Van Hees: "Nog niet zo lang geleden zette IBM nog een heleboel mensen buiten de deur! Die worden nu weer gebeld of ze voor het bedrijf willen werken."
Koudys: "Juist in deze branche is het moeilijk de ontwikkelingen te voorspellen. Ik verwacht wel dat er op enig moment toch weer mensen uitgestoten worden." Arbeidsmarktspecialist Peter Baas zei onlangs in Computable: "Aan de groei van de branche lijkt geen eind te komen, maar op een gegeven moment klapt de zeepbel uit elkaar." Dat klonk vrij cynisch…
Van Hees: "Ja, maar zo is het ook. En de mensen met de laagste opleidingen vliegen er dan als eersten uit."
Koudys: "Tot 2002 zal het allemaal wel gaan, met het millennium en de euro. Maar daarna, dat is nog maar afwachten."
Van Hees: "De ontwikkeling in de IT zal toch ooit een fase bereiken waarin bepaalde programmatuur en apparatuur langer meegaat. Nu is het nog zo dat een computer na vijf jaar enorm verouderd is, maar ik geloof dat er een tijd komt waarin die ontwikkeling minder snel gaat. Dat betekent minder werk."
Auke Schouwstra, freelance medewerker Computable
‘Outsourcing blijft incidenteel’
Paul van Galen van de werkgeversvereniging Fenit heeft ook gesignaleerd dat bedrijven hun heil in het buitenland zoeken vanwege het tekort aan arbeidskrachten hier. Maar volgens hem is outsourcing geen recente trend. "Al tien jaar wordt er gekeken waar de beste mensen voor een bepaalde klus beschikbaar zijn. Daarbij speelt ook het element ‘wat kosten die mensen’ een rol."
Van Galen denkt niet dat outsourcing een hoge vlucht zal nemen. "Ik denk dat het incidenten zijn, dat het niet structureel is. Het zal gaan om pieksituaties waarin bedrijven de specialisten die ze nodig hebben elders zoeken, zonder dat het de bedoeling is die mensen eeuwig in dienst te houden."
Als het gaat om oplossingen voor het personeelstekort verwacht hij meer van de ‘imago-campagne’ van de Fenit en de HBO-i-opleidingen. Die moet jongeren overhalen te kiezen voor een opleiding in de automatisering. Nu kiezen er nog veel te weinig voor een bèta-richting. Van Galen, voorzichtig: "Dat komt misschien omdat er in sommige industrieën minder prettige arbeidsomstandigheden zijn of dat het gaat om een tak waarvan men zegt: moet ik daar nu gaan werken?" Volgens de vakbonden heeft u het dan over de automatiseringssector waar werkweken van zestig uur regel zijn, in ruil voor een dikke lease-bak. "Ik weet niet of de vakbonden hier niet een klein beetje refereren aan situaties van tien jaar geleden." Hoe verklaart u dan dat sommige bedrijven adverteren met het feit dat zij genoegen nemen met een 36-urige werkweek? Van Galen: "Het part-time werken…" Pardon, 36 uur is toch full-time? Is dit een freudiaanse verspreking? "Nee, nee. 36 Uur is full time, maar bij die zestig uur zit volgens mij ook reistijd en het napraten met collega’s. Voor de rest is het de consequentie van het beginsel ‘een leven lang leren’, waardoor er ’s avonds gestudeerd moet worden, en van de hoge werkdruk. Ik denk overigens niet dat dit uniek is voor de automatiseringssector."
"Wat ik wilde zeggen, part-time werken is iets waar automatiseringsbedrijven grote moeite mee hebben. Of, eigenlijk moet ik zeggen, waar de klanten grote moeite mee hebben. Die willen altijd geholpen kunnen worden."
Drie maanden
"Ik hoop eerlijk gezegd niet dat het imago ontstaat dat je het vak in drie maanden kunt leren", reageert Van Galen op de opmerkingen van Van Hees en Koudys in die richting. "De stichting Pion bijvoorbeeld vraagt toch een hogere opleiding. Zij brengen mensen de basisprincipes van automatisering bij. Zo worden ze geschikt gemaakt voor de meest elementaire, vaakst voorkomende automatiseringsklussen. Ik denk dat die mensen zich ook wel realiseren dat zij niet dezelfde automatiseerders zijn als de mensen die van de HBO-informatica-opleidingen komen."
Het is natuurlijk de vraag of de buitenwereld dat ook ziet. Die denkt volgens Koudys van het CNV: studeer kunstgeschiedenis, dan kun je altijd nog IT-specialist worden. "Ik geef toe dat die indruk gewekt kan worden. Als kinderen op school vertellen dat hun vader in de automatisering werkt, kunnen ze meestal ook niet precies uitleggen wat hij nu eigenlijk doet. Het bedrijfsleven is wel in staat het onderscheid te maken tussen iemand die kan coderen en iemand die in overleg met het management kan bepalen waarom er geautomatiseerd moet worden."
Dat is nu juist het probleem van de vakbonden: volgens hen dreigt het gevaar dat aan grote groepen een kunstje wordt geleerd, en dat er onvoldoende visie bestaat op de noodzaak van constante bijscholing in de toekomst. Waardoor deze mensen er als eerste uitvliegen als de sector gas terugneemt. "Er wordt op dit moment juist heel veel aandacht besteed aan scholing. Omdat het vak zo snel verandert, en omdat de bedrijven de mensen graag vast willen houden. Ik zou niet durven beweren dat er niet over nagedacht wordt wat er met deze mensen in de toekomst moet gebeuren."
Van Galen is bovendien niet zo somber over de toekomst als de vakbonden CNV en FNV. "De tekorten die er nu zijn op de arbeidsmarkt hebben inderdaad vooral te maken met de oplossing van het millenniumprobleem en de introductie van de euro. Op zich een tijdelijke zaak, maar tegen de tijd dat de euro ingevoerd is, in 2002 of zo, dan zijn we wel weer vier jaar verder. In de tussentijd blijven heel veel ontwikkelactiviteiten liggen. Bovendien staan we pas aan het begin van de automatisering. Ik denk dus niet dat de sector een terugslag krijgt."
Uitbesteden 1 en 2
‘Outsourcing’ is een term die op zijn minst twee uiteenlopende betekenissen heeft, en dat is lastig. Tot voor kort ging het bij ‘outsourcing’ om het fenomeen dat algemene bedrijven hun automatiseringsdienst opheffen en deze taak uitbesteden aan een grote automatiseerder (betekenis 1).
Maar ‘outsourcing’ staat ook voor de ontwikkeling dat grote softwarebedrijven in het buitenland arbeidscapaciteit zoeken (betekenis 2). Waarbij er dan ook nog twee varianten zijn: ‘on-site’ (het werk wordt in Nederland gedaan) en ‘off-shore’ (het werk wordt in het buitenland gedaan).
Er moet dus eigenlijk een nieuwe term komen voor de tweede betekenis, of iedereen moet telkens even uitleggen waar hij het precies over heeft. De begripsverwarring kan tot bizarre conclusies leiden. Een automatiseringsbedrijf dat aankondigt automatiseringswerk te gaan outsourcen, verwordt in betekenis 1 tot een obscure lege BV. De leverancier van verpakkingen die aankondigt over te gaan tot outsourcing van z’n automatiseringsafdeling, kan volgens betekenis 2 de indruk wekken dat voortaan naar India gebeld moet worden als er problemen zijn met de communicatie. Pfff. Het leven was al zo ingewikkeld…
Deel 6
Software wordt in een groeiend aantal gevallen in het buitenland geschreven; ook de programmatuur van Nederlandse ondernemingen. In een serie artikelen schenkt Computable aandacht aan het laten schrijven van software ‘over de grens’. Deze week het slotartikel met de mening van de Nederlandse vakbonden en een reactie van de Fenit. Tot dusver verschenen vijf artikelen.
Deel 1 gaat over het uitbesteden van programmeerwerk door Nederlandse ondernemingen:
‘Softwarecode op wereldreis’ (week 4, 23 januari 1998).
Deel 2 beschrijft software-moguls die zich op standaardpakketten storten:
‘Bangalore droomt van Silicon Valley’ (week 6, 6 februari).
Deel 3 belicht het grote potentieel aan programmeurs in het voormalige Oostblok:
‘Wijsheid uit het oosten’ (week 9, 27 februari).
Deel 4 doet uit de doeken hoe Indiase programmeurs het liefst in Amerika emplooi zoeken:
‘Hindoeïsme basis voor programmeren’ (week 11, 13 maart).
Deel 5 schetst het reilen en zeilen van Baan Company in Hyderabad:
‘Van Putten naar Cyberabad’ (week 13, 27 maart).
In Amerika zijn ze al een stuk verder, getuige ‘De wereld als jachtterrein – De VS zoekt IT-specialisten elders’ (21 november 1997).