‘Een groot deel van de inlichtingen die ons in de oorlog bereiken is tegenstrijdig, een nog groter deel is onjuist en verreweg het grootste deel is in hoge mate dubieus’. Kan informatietechnologie iets betekenen in deze sombere analyse van de negentiende-eeuwse Pruisische strateeg Carl von Clausewitz? Sinds een aantal jaren is de landmacht bezig om op verschillende niveaus (staf, voertuigen en de individuele soldaat) de toepasbaarheid van de nieuwste informatietechnologie te onderzoeken. Verslag van een driedaagse veldtocht.
Meehobbelen in een YPR-pantservoertuig hoort voor weinig IT-consultants bij het dagelijks werk. Drs ing. Kees d’Huy van TNO Fysisch en Electronisch Laboratorium (TNO/FEL) heeft het al vele malen gedaan. Zijn werkplek is dan ook de Elias Beekman-kazerne in Ede, en zijn opdracht luidt: onderzoek welke functionaliteiten gewenst zijn voor een computer in een gevechtsvoertuig.
"Het gaat vaak om ‘split second’-beslissingen die genomen moeten worden", vertelt d’Huy in zijn eenvoudige kantoor in het TNO/FEL-laboratorium. De luxe van het gemiddelde automatiseringsbedrijf is hier ver te zoeken. Op de gang een koffie-automaat waar matige koffie uitkomt, en in zijn kamer een formica-tafel waaraan het gesprek plaatsvindt. Het is een laboratorium-achtige omgeving, waar Defensie het predikaat ‘verboden gebied’ op heeft geplakt. De Militaire Inlichtendienst heeft er ook een paar kamers, vandaar.
TNO/FEL is door de landmacht ingehuurd om met haar expertise te adviseren in het moderniseringsproces dat het leger in gang heeft gezet. Dat speelt zich af op drie niveaus, en voor elk niveau is een klinkende naam bedacht: Isis (Integrated Staff Information System) staat voor de integratie van kantoorautomatisering, commandovoering en bedrijfsvoering op stafniveau. Het BMS (Battlefield Management System) richt zich op de introductie van de computer en computergestuurde communicatie in gevechtsvoertuigen. In het SMP (Soldier Modernisation Programme) worden de mogelijkheden van (palmtop-achtige) computers voor de individuele soldaat onderzocht.
Door deze drie lagen heen moet een integrale ‘C3i-structuur’ ontstaan, aldus D’Huy. C3i staat voor Command, Control, Communicatie en Informatie. Het concept moet de onderlinge compatibiliteit van de genoemde informatiesystemen garanderen. De structuur voorziet ook in de informatievoorziening van het Nederlandse deel van het Duits-Nederlandse legerkorps.
Voorsprong op de vijand
Commandanten in staat stellen sneller en beter te besluiten, dat is wat het C3I-concept beoogt. Regel is dat de legerkorpsstaf 72 uur vooruitkijkt. De besluitvorming voor het maken van grote bewegingen neemt nu nog 8 tot 12 uur in beslag.
Een C3I-systeem kan alle informatie in zich opzuigen die er is: over het moreel, hoe de vijand eruit ziet, locatie-informatie en logistieke gegevens. Veel van deze gegevens zijn geografisch van aard. Ze kunnen op een elektronische kaart gepresenteerd worden. Als iedereen die daar belang bij heeft snel over die informatie kan beschikken, valt er veel tijdwinst te behalen in vergelijking met de huidige situatie.
D’Huy: "Een militair probeert altijd de tegenstander ‘uit te manoeuvreren’. Beide partijen hebben een bepaalde tijd nodig om te verzinnen wat ze gaan doen. Als je sneller dan je vijand kan beslissen en bijsturen, kruip je binnen zijn beslissingscyclus. Daarmee krijg je een groot voordeel."
Waar D’Huy zich vooral richt op de ontwikkeling van een Battlefield Management System (BMS), is luitenant-kolonel J. Meijer sinds een jaar programmaleider van het Soldier Modernisation Programme (SMP). Meijer resideert in Amersfoort op de Bernhardkazerne, de laatst overgebleven kazerne in de voormalige garnizoensstad.
Zijn uniform heeft camouflagekleuren, en zijn kamer is zo’n vertrek dat je alleen tegenkomt in kazernes: een beetje hol, een beetje rommelig, en gedecoreerd met veel parafernalia uit de militaire sfeer. Aan de muur foto’s van het nieuwe verkennings- en bewakingsvoertuig van de landmacht, onder ingewijden bekend als de ‘Fennek’. Een exemplaar op schaal ontbreekt niet.
Het SMP is een jaar geleden officieel van start gegaan. Aan de modernisering van de ‘gewone man op z’n schoenmaat 43′ zoals Meijer ze liefkozend noemt, wordt echter al langer gewerkt. Op allerlei gebieden beoogt het SMP een integratie te bewerkstelligen van vernieuwingen die de gevechtssoldaat klaar moeten maken voor de eenentwintigste eeuw. Meijers taak is onder andere te voorkomen dat alles wat uitgedacht wordt uiteindelijk ertoe leidt dat de soldaat bezwijkt onder zijn uitrusting.
Nederland wordt in deze ontwikkeling meegetrokken door andere landen. Wereldwijd wordt de zandhaas gemoderniseerd. De Verenigde Staten zijn er het verst mee. Het land investeert veel geld in het effectiever maken van de ‘land warrior’, de gevechtssoldaat.
Contact met maat via satelliet
Op IT-gebied betekent het SMP onderzoek naar een draagbare computer, waarmee de militair kan communiceren met zijn maatjes en met zijn commandant. Daarbij zal de individuele soldaat ook uitgerust worden met een Global Positioning System (GPS).
Meijer: "Op dit moment weet de soldaat niet waar zijn groepsgenoten zijn, tenzij hij visueel contact heeft. Maar als het donker is, of mistig, of als ze ver van elkaar verwijderd zijn, valt dat weg. Laat staan dat hij weet waar de vijand is. De communicatie beperkt zich tot een ‘hé Jan!’. De stem dus, en handgebaren. Alternatieve communicatiemogelijkheden als lampen of vlaggen worden ook gebruikt. We proberen nu geavanceerde apparatuur te krijgen om deze communicatie mogelijk te maken."
Voor een automatiseerder is het Nederlandse legerkorps een nachtmerrie. Er zijn maar liefst 120 verschillende functionele informatiesystemen in gebruik, die los van elkaar aangeschaft zijn om elk hun eigen probleem op te lossen. Gevolg: de onderlinge comptabiliteit is bijna nul, waardoor het voor commandanten moeilijk is een goed overzicht van de beschikbare informatie te krijgen.
Op de hoogste niveaus (legerkorps, divisies, brigades) moet Isis daar verandering in brengen. D’Huy: "Het komt er eigenlijk op neer dat men de tools die beschikbaar zijn op het kantoor in de kazerne, in het veld ook kan gebruiken; Word, Windows 95, Excel. Er zijn te velde wel geautomatiseerd wat berichten te verzenden, maar voor de rest werkt men vooral met viltstiften en militaire kaarten. Dat heeft ook z’n voordelen hoor, je kunt er met drie man omheen staan en overleggen wat je wilt gaan doen. Maar op zeker moment wordt er een besluit genomen, en dat besluit moet een hiërarchieke lijn in. Vroeger werden kaarten overgetekend en met een ordonnans verspreid. Dat kun je met kantoorautomatisering ook doen. Militaire verbindingsmiddelen vereisen wat specifieke aanpassingen, maar op zich kan het heel goed", meent D’Huy.
Positie bepalen en overleven
"Als je de kantooromgeving verlaat, kom je op het niveau van gevechtsvoertuigen. Dat vereist andere functionaliteiten. Het zijn voertuigen die ingezet kunnen worden in gevechten. Dan heb je geen Microsoft-Word meer nodig, je gaat geen oeverloze verhalen schrijven. Het gaat voornamelijk om positiebepaling op kaarten en het geven van bevelen."
Het is de bedoeling dat het Battlefield Management System onder andere een gedetailleerde elektronische omgevingskaart zal bevatten. Daarop worden vriend en vijand afgebeeld. De te volgen route en gegevens over eventuele versperringen moeten er ook ingebracht kunnen worden.
"Het lijkt qua informatietechnologie vrij simpel", concludeert D’Huy. "Wat het lastig maakt, is dat je de bemanning niet te veel bezig kunt houden met de bediening van de computer. Als ze worden beschoten moeten ze met enkele bewegingen hun informatie kwijt kunnen. Want zij moeten vooral hun gevechtsfunctie uitvoeren, en overleven. Die jongens komen in situaties waar ze bij de gratie Gods nog een paar momenten hebben om iets in te voeren, daarna moeten ze schieten of wegwezen."
Dit soort ergonomische eisen leiden onder andere tot het inzetten van ’touch-screens’, of een zeer beperkt aantal bedieningsknoppen. Een keyboard zal niet veel toegepast worden.
Digitale strijdmakker
De individuele soldaat is zo mogelijk nog beperkter in zijn mogelijkheden dan de bemanning van een voertuig. Om zijn bewustzijn ten opzichte van de omgevingsfactoren te verbeteren – zonder veel in te leveren op snelheid en wendbaarheid – moet er een zeer eenvoudige computer gebouwd worden.
Voor het functionaliteiten-onderzoek werkt Meijer samen met TNO/FEL. Ir. P.H. Zwaard van TNO beschikt over prototypes van wat in de toekomst de Soldier Digital Assistant (SDA) zou kunnen worden. De prototypes meten 23 bij 16 centimeter en zijn 5 centimeter dik. Inclusief accu wegen ze drieëneenhalve kilo. De apparaten zijn tegen een stootje bestand. Er zit een scherm op van ongeveer 15 bij 20 centimeter.
De soldaten zien op het lcd-scherm hun eigen positie en die van hun strijdmakkers. Met elkaar spreken via de SDA is ook mogelijk. De informatie wordt verzonden via een draadloos ‘local area network’ (lan). De interface bestaat uit een pen, waardoor ook bediening mogelijk is wanneer dikke, beschermende kleding gedragen wordt. De groepscommandant kan met de pen op het scherm schetsen waar hij naar toe wil. De informatie wordt dan rechtstreeks doorgezonden naar z’n groepsgenoten. Omgekeerd kunnen de soldaten verkenningsinformatie rapporteren aan hun groepscommandant.
Er zijn allerlei handige functies te bedenken voor het apparaat, zoals het inbrengen van een elektronische kaart en een elektronisch kompas. Een ‘ABC’-alarmknop staat ook op het verlanglijstje: zo kan de soldaat met een druk op knop doorgeven of er sprake is van de inzet van atoom-, bacteriologische of chemische wapens.
In de toekomst zal de SDA gekoppeld worden met het BMS, zodat informatie uitgewisseld kan worden. Hierdoor wordt ook de SDA onderdeel van het integrale C3I-systeem. Meijer moet echter de balans vinden tussen wat nuttig is en wat haalbaar is. "Ik kan wel een complete laptop met allerlei toeters en bellen aan een soldaat hangen, maar dat komt z’n mobiliteit niet ten goede. Ook de factor ‘voortzettingsvermogen’ komt in het gedrang. Hoe lang houden de accu’s het vol? Bij 20 graden boven nul lukt het nog wel, maar wat als het vriest?"
Drie taken voor computer
Kees d’Huy heeft door middel van vele gesprekken geprobeerd een beeld te krijgen van wat een computer nu precies zou kunnen doen in een gevechtsvoertuig. Daarvoor zitten in het projectteam ook operationele militairen. "Het bleek dat zij eigenlijk maar drie belangrijke taken zien voor de computer: antwoord geven op de vragen ‘waar ben ik’, ‘waar zijn mijn maatjes’, ‘waar is de vijand’ en ‘waar kijk ik naar"’, aldus een lichtelijk onthutst klinkende D’Huy.
Ook D’Huy beschikt voor het BMS over een prototype. Tijdens oefeningen wordt onderzocht wat de computer voor het functioneren in de praktijk betekent. De landmachtstaf heeft het 103e Verkenningsbataljon uitgekozen voor het pilot-project. Het bataljon verplaatst zich nu nog in YPR’s. In de toekomst krijgt de eenheid de beschikking over de hypermoderne LVB, in legerkringen beter bekend als de ‘Fennek’. Het is een futuristisch ogend voertuig dat boordevol elektronica zit.
Door te werken met prototypes is TNO/FEL in staat om snel te ontdekken waar informatietechnologie een nuttige rol in de legerorganisatie kan vervullen. Vroeger stelde het leger vaak een waslijst van eisen op waar de industrie op reageerde met een product waar men het dan, na veel wikken en wegen, twintig jaar mee moest doen. D’Huy: "Dat kan dus niet meer. De technologie van een tank is misschien wel twintig jaar bruikbaar. Maar als Bill Gates over drie jaar iets nieuws uitvindt, dan is dat ook voor de Landmacht interessant. Daarom kiezen we waar mogelijk voor open standaarden en flexibele systemen. Slechts bij uitzondering ontwikkelen we een op het doel toegesneden systeem."
Een stapsgewijze ontwikkeling dus, met veel praktijkoefeningen. Om dezelfde reden wordt in het onderzoek naar de Digital Assistant gebruik gemaakt van -weliswaar simpele- prototypes. Om niet vast te lopen in een langdurig onderzoekstraject, is afgelopen zomer al met de computers in de open lucht een ‘aanvalsmissie’ uitgevoerd. De infanteristen renden voor hun leven, maar echt gevaarlijk was het niet: een en ander vond plaats op het parkeerterrein van TNO. Door in de praktijk de toepassingsmogelijkheden van onderdelen van de computer te testen, hopen Meijer en Zwaard het onderzoek naar de gewenste functionaliteiten te versnellen.
Vrij verkrijgbare technologie
Om snel aansluiting te vinden bij nieuwe technologie maar ook om de kosten te beperken, maakt Defensie meer dan vroeger gebruik van ‘commercial off-the-shelf’-technologie’: dat wat in de handel gewoon verkrijgbaar is. D’Huy sluit niet uit dat het BMS uiteindelijk gebruik kan maken van bijvoorbeeld een Windows-NT-versie. Op dit moment is dat nog niet duidelijk. "Het is niet handig als je onder tijdkritische en soms levensbedreigende omstandigheden een bepaalde functie van het BMS wilt gebruiken en Windows besluit dat een deel van de CPU-tijd aan iets anders wordt besteed. Als je sensoren aan wilt koppelen die real-time hun informatie kwijt moeten, is het niet zo voor de hand liggend om dat met een Windows-achtig systeem te doen."
Maar er zijn meer eigenaardigheden aan de militaire toepassing van computers. De computers van de staf en van de voertuigbemanningen moeten met elkaar kunnen communiceren. In de kantooromgeving is dat geen probleem; via een vast netwerk kunnen gegevens met een snelheid van enkele Megabits per seconde verzonden worden. Tussen de voertuigen daarentegen moet gewerkt worden met een draadloos netwerk, dat werkt via bestaande militaire verbindingsmiddelen. Omdat vervanging van het radionetwerk een ‘gigantische uitgave’ zou betekenen, is de beperkte capaciteit (zo’n 2400 BPS) een randvoorwaarde waar de aanleverende industrie rekening mee moet houden. Verhoging van de capaciteit is bovendien sowieso moeilijk uit oogpunt van beveiliging en betrouwbaarheid.
Ook voor de Digital Assistant heeft het ‘off-the-shelf’-principe z’n beperkingen. Het draadloze ‘lan’, waar het prototype van de SMP-computer mee werkt, heeft een beperkte reikwijdte en er wordt nog geen encryptie op toegepast. TNO moet nog uitzoeken hoe deze tekortkomingen kunnen worden opgelost.
Voor beeldschermen geldt dat hun uitstraling ze gevoelig maakt voor het onderscheppen van gegevens. De toepassing van lcd-schermen heeft dit probleem voor een deel opgelost, omdat de elektromagnetische uitstraling daarvan veel zwakker is.
Voor sommige apparatuur valt er niet aan te ontkomen dat ze zal moeten voldoen aan ‘mil-standards’, militaire eisen. Ze maken het product tien tot vijftig keer zo duur, want de eisen zijn niet mals. Een tank veert nog steeds niet als een Franse auto, en de temperatuur van het interieur kan, afhankelijk van de inzet, variëren van min-20 tot plus-70 graden Celsius. "Vroeger kwamen we alleen in Duitsland, tegenwoordig kan de inzet variëren van Noord-Scandinavië tot de Sahara", vat d’Huy in één zin de stormachtige ontwikkeling van de landmacht samen.
Functionaliteit en meerwaarde
Naast onderzoek naar de gewenste functionaliteit is de opdracht van TNO ook om een antwoord te geven op de vraag wat de meerwaarde is van de nieuwe toepassingsgebieden voor computers. De hoeveelheid ‘voice’-communicatie via het verbindingsnetwerk kan flink dalen als elk voertuig uitgerust is met GPS en een scherm waarop de positie van bevriende voertuigen aangegeven wordt. Meer informatie betekent dat commandanten en hun ondergeschikten een beter inzicht krijgen in de plaatselijke omstandigheden.
D’Huy: "Het gevoel bestaat dat als je meer weet, je betere beslissingen kunt nemen. De onzekerheid vermindert. Maar we zullen deze theorie wel moeten bewijzen. Er is anderzijds weer het gevaar van een ‘information overload’."
In de Golfoorlog is het voorgekomen dat bevriende eenheden elkaar beschoten. ‘Broedermoord’ kan voorkomen worden als het BMS en de SDA voorzien worden van een IFF-systeem (Identification Friend or Foe), zoals de luchtmacht dat al langer kent.
Tenslotte koestert politiek Den Haag natuurlijk de hoop dat het BMS-programma de efficiëntie zodanig verbetert dat de defensie-uitgaven omlaag kunnen. De vaste Kamercommissie voor Defensie moet zich nog uitspreken over het BMS. Over het SMP is men enthousiast, niet in het minst omdat het zowel krijgsmacht-breed (ook bij de luchtmacht en de marine lopen gevechtssoldaten rond) als internationaal georiënteerd is. Verder hebben ook politie en brandweer belangstelling voor een palmtop-computer die geografische informatie kan doorgeven.
Onbruikbaar ondanks vooruitgang
En de nadelen van een grote sprong voorwaarts op het gebied van informatietechnologie? Twee zijn er op zijn minst te noemen: wanneer de mogelijkheden van computertechnologie volledig uitgebuit gaan worden, wordt de klassieke list van de ‘radiostilte’ een onbruikbaar middel. Tot voor kort was het een probate methode om de tegenstander in het onzekere te laten over de positie van de eigen troepen. Maar wat is een hypermodern uitgerust verkenningsvoertuig nog waard als alle elektronische sensoren uitgeschakeld moeten worden? Eigenlijk niets, is de persoonlijke overtuiging van Meijer.
En bovendien: "Als ik de tegenstander zou zijn, en ik zou bij het meten van de elektronische straling in een bepaald gebied een gat constateren, dan zou ik daar juist vraagtekens bij hebben. Dat is een nieuw probleem."
Auke Schouwstra, freelance medewerker Computable
(Met dank aan drs R.J.M. Groen van DCAKL)
Literatuur
- De gevechtssoldaat, gisteren, vandaag en morgen. Tijdschrift Infanterie, december 1997.
- IT bij Defensie. Themanummer NGI-magazine, april 1997.
- Informatietechnologie – op zoek naar een strategie
en De invloed van IT op het operationeel optreden van de KL. De Militaire Spectator, jaargang 166/1-97.