De jaren zestig en zeventig zijn getekend door de oorlog in Vietnam. In 1971 is hij nog in volle gang – hoewel al in januari 1969 vredesonderhandelingen begonnen in Parijs.
Maar die, zo roept iedereen al sindsdien, waren slechts bedoeld om het protest de kop in te drukken. En het moet gezegd: de vijandelijkheden worden allerminst gestaakt. In februari valt Zuid-Vietnam met vijfduizend man en onder luchtsteun van de VS Cambodja binnen, om de aanvoerlijn van de Noord-Vietnamezen, de Ho-Tsji-Minh-route, die deels over Cambodjaans grondgebied loopt, af te snijden. Al snel wordt de troepenmacht uitgebreid tot tienduizend man, wat onverlet laat dat de Zuid-Vietnamezen binnen de kortste keren weer de benen moeten nemen. President Thieu beukt zich nog wel manmoedig op de borst en roept dat hij Noord-Vietnam zal binnenvallen. Maar als president Nixon van de VS zegt dat hij dat dan zonder zijn luchtsteun moet doen, kiest Thieu eieren voor zijn geld. Niemand had trouwens een cent voor zijn kansen gegeven.
Inmiddels houden de protesten tegen de oorlog aan. In februari mondt het verzet tegen het Amerikaanse beleid in Laos uit in een bomaanslag op het Capitool; in april trekken honderdduizenden naar Washington om te demonstreren. Op de drukste dag is er ruim een half miljoen mensen op de been. En niemand die Forrest Gump herkent.
In juni weten we het dan eindelijk zeker, als er een rapport uitlekt van een studie die voormalig minister van Defensie McNamara heeft laten uitvoeren naar de geschiedenis van de Amerikaanse besluitvorming inzake Vietnam. ‘Zie je wel’, roepen de tegenstanders van de oorlog, als de ‘Pentagon Papers’ de krantenkolommen bereiken. Want inderdaad blijken de Amerikanen al sinds het Franse debacle bij Dien Bien Phoe in mei 1954 actief bij de oorlog betrokken. Aanvankelijk slechts met ‘adviseurs’, paramilitaire CIA-teams, maar allengs met meer en meer reguliere soldaten. Na het incident in de Golf van Tonkien in 1964, waarbij de Amerikaanse torpedobootjager Maddox door de Noord-Vietnamezen werd beschoten (de Pentagon Papers maken duidelijk dat het incident door de Amerikanen in scene is gezet), escaleerde de Amerikaanse inmenging: de grondtroepen werden sterk uitgebreid en de bombardementen op Noord-Vietnam verhevigden in tal en kracht – overigens zonder in militair opzicht een steek uit te halen.
Luns
Er doen zich dit jaar ook wat wisselingen van de wacht voor die de mensheid nog lang zullen heugen. Zo neemt Idi Amin in januari met een staatsgreep de macht over in Oeganda. Zijn regime wordt als ‘gematigd rechts’ aangemerkt. Zoiets als de VVD dus. Toch blijkt Amin voor de Oegandezen een aanzienlijk grotere ramp dan de VVD ooit had kunnen zijn.
Ook de Nato krijgt een nieuwe baas – het gevolg hiervan voor Nederland is dat het voor het eerst in vijftien jaar zonder Joseph Luns – want die wordt het – als minister van Buitenlandse Zaken moet stellen. Al met al is Luns negentien jaar minister geweest; je zal zo’n man zijn pensioen hebben.
Het Onmogelijke
In het april-nummer van dit jaar snijdt het hoofdredactionele commentaar van Computable een probleem aan dat ook jaren later nog actueel is, zij het dan men inmiddels dichter bij een oplossing is gekomen. ‘De gap tussen wat een computer zou kunnen doen en wat men er in werkelijkheid mee doet, wordt met de dag groter’, lezen we. ‘Het is al vaker geconstateerd dat in de meeste gevallen de computer uitsluitend een handige en snelle administratiemachine is – ondanks de enorme verwachtingen van vele managers.’ Waarna de auteur verzucht dat die computer in het gebruik toch wel vaak tegenvalt en dat hij meestal een heel dure oplossing is voor een vrij goedkoop probleem. ‘De grote moeilijkheid blijkt het kwantificeren van de vraagstukken te zijn, opdat ze door de machine kunnen worden verwerkt.’ Nu, daarin is sindsdien wel enige verbetering gekomen. Net als in nog een ander probleem dat de auteur in dezelfde column aansnijdt: ‘Momenteel hangt de inzet van een computer vrijwel geheel af van zeer jeugdige specialisten, die wellicht goed bekend zijn met de apparatuur, maar die zeer weinig begrijpen van het ondernemen. Tussen management en computerspecialisten is geen verband gelegd, men begrijpt elkaar zelden.’
Tja, dan had men misschien toch beter naar de firma Lijnco uit Groningen moeten luisteren. In hetzelfde nummer adverteert deze firma met het volgende fragment: ‘Mens en machine kunnen niet efficiënt samenwerken zonder diverse soorten informatiedragers. Kettingformulieren zijn de belangrijkste, want zij stellen U tevens in staat beslissingen te nemen.’ Was het hele leven maar zo simpel.
Het eerste MIS
In het decembernummer komen we een ander aspect van hetzelfde probleem tegen. ‘Verbetering van informatiesysteem taak van management’ roept de kop. Dat hebben we sindsdien wel vaker gehoord. Reeds dan heeft men in de gaten dat ‘niet slechts de informatie aan het management moet worden aangepast, doch ook, dat het management van zijn kant zich dient aan te passen aan de moderne vormen van informatieverstrekking.’ En die moderne vorm betekent, zo lezen we voorts ‘dat informatie niet aan iedere potentiële gebruiker tot in detail wordt aangeboden (en daardoor vaak ongebruikt wordt opgeborgen), doch daarentegen op bepaalde gebruikers en bepaalde beslissingsgebieden speciaal wordt afgestemd en gericht.’