Nee, niet Marc Andreessen van Netscape is de bedenker van het Web. De enige die de titel ‘vader van het Web’ mag dragen is Tim Berners-Lee. Eind jaren tachtig bedacht deze Britse natuurkundige en computerdeskundige een nieuwe manier om via computers samen te werken. Als voorzitter van het World Wide Web Consortium drukt hij nog steeds zijn stempel op de ontwikkeling van het Web. Meest gestelde vraag aan Berners-Lee: ‘waarom bent � niet schatrijk?’.
Tijdens een onlangs in Rome gehouden gebruikersconferentie van Siemens-Nixdorf was Tim Berners-Lee uitgenodigd als één van de belangrijkste sprekers. Het publiek, voornamelijk oudere managers en computerdeskundigen uit kringen van het bedrijfsleven en de overheid, gaf hem na zijn presentatie een staande ovatie. Niet dat zijn verhaal veel opzien baarde, verre van dat. Berners-Lee hield eerder een wat vlakke toespraak. Het was duidelijk dat zijn gehoor vooral grote bewondering had voor zijn werk.
Zijn visie dat Internet veel meer mogelijkheden biedt dan e-mail en file transfer wist hij om te zetten in een demonstratieklaar product. Daarmee gaf hij het startschot voor een ongekend snel groeiend wereldwijd communicatiesysteem. Tijdens congressen demonstreerde hij enthousiast zijn software en hij vroeg hoogleraren en studenten de obscure Next-code om te zetten naar andere, meer gangbare machines. Zo raakte uiteindelijk ook de jonge Amerikaanse student Marc Andreessen betrokken bij het programmeren van een browser. Een groepje studenten bouwde onder leiding van Andreessen de eerste browser die plaatjes en tekst kon combineren.
Hypertekst
Het begon allemaal in 1989. Berners-Lee werkte destijds als softwareconsultant voor het Cern (Conseil Européen pour la Recherce Nucleaire) in Genève, waar men onderzoek doet naar de kleinste deeltjes die we in de natuur kennen. Het centrum is ondermeer bekend van de deeltjesversneller die is aangelegd in een kilometerslange cirkelvormige tunnel. Berners-Lee deed een voorstel voor een project waarbij een hypertekst-achtige toepassing gebruik maakt van het Cern-computernetwerk. Het voorstel belandde op een stapel en Berners-Lee was bang dat het daar nooit meer van af zou komen als hij niet met een werkend prototype kwam. Daarom schreef hij de eerste rudimentaire webbrowser annex editor en de eerste World-Wide-Web-server in oktober en november 1990. "Erg moeilijk was het niet", zegt Berners-Lee. "Ik maakte gebruik van de Next Step, een objectgeoriënteerde ontwikkelomgeving."
Begin 1991 maakte hij de eerste specificaties voor de componenten van het Web: url, http en html. Html of hypertext markup language is de code met behulp waarmee webpagina’s kunnen worden opgemaakt. Http of hyptertext transfer protocol is het systeem waarmee documenten naar elkaar verwijzen. Url of universal resource locator is het adressysteem waarmee men namen geeft aan een website (zoals www.computable.nl).
Hoe kwam Berners-Lee ertoe om het Web te bedenken? In de eerste plaats vond hij dat er te veel informatie verspild werd. Berners-Lee stelde zich een wereld voor waarin onderzoekers zouden kunnen samenwerken met behulp van Internet. "Het was iets dat ik voor mijn eigen werk nodig had", zegt hij. "De onderzoeksteams van het Cern zijn samengesteld uit een grote verscheidenheid aan slimme en creatieve mensen afkomstig van instituten over de gehele wereld. Als die onderzoekers samenwerken aan een project slaat de complexiteit toe. Ik vond het moeilijk om in de gaten te houden wat er allemaal gebeurde en wat verband hield met elkaar. Daarom schreef ik een programma, Enquire, dat hypertekst-kenmerken had. Aan de onderkant van elk document stond een lijst met referenties. Daarmee was het mogelijk om direct naar die referentie, een document, te springen. Ik vond dat erg bruikbaar, zo kon ik mijn eigen werk goed bijhouden. Het systeem werkte, maar voldeed nog niet helemaal. Ik wilde ook toegang hebben tot informatie van anderen. Ik wilde een dermate makkelijk programma hebben, dat iedereen ermee overweg zou kunnen. Als men dan op de beoogde wijze zijn documenten opslaat, kun je gegevens delen. Verder was het noodzakelijk dat mensen in staat zouden zijn op hun eigen computer een web te maken."
Invloed
Toch was het voor Berners-Lee moeilijk om zijn superieuren te overtuigen van het nut van een dergelijk systeem. Zijn eerste onderzoeksvoorstel werd niet gehonoreerd. Het jaar daarop diende hij exact hetzelfde voorstel nogmaals in. Toen vond het opmerkelijk genoeg wel genade in de ogen van de mensen die over dergelijke dingen beslissen. In 1993 stormden opeens vier mannen de kamer van Berners-Lee binnen. "Het waren werknemers van Digital Equipment. Wij willen ons hele bedrijf rond Internet en het World Wide Web gaan bouwen, zeiden ze. We hebben begrepen dat de specificaties van het Web ergens op een schijfje staan en dat jij dat schijfje hebt?"
Berners-Lee was, zo merkte hij, op iets wezenlijks gestuit. De computerindustrie begon interesse te tonen voor zijn Web. Omdat hij standaarden belangrijk vindt, richtte hij snel daarna het World Wide Web Consortium op: een organisatie zonder winstoogmerk die probeert standaardisatie in de protocollen tot stand te brengen. Leden van het consortium zijn bijna alle computerleveranciers, groot en klein, van Microsoft tot Netscape. Ook wetenschappelijke instellingen en webgebruikers kunnen lid worden. In principe zou zelfs een individu, mocht hij het lidmaatschapsgeld van vijfduizend dollar ervoor willen neertellen, kunnen bepalen in welke richting het Web zich ontwikkelt. Het W3C zoals het consortium wordt genoemd, zetelt inmiddels in Boston in een gebouw van het MIT laboratorium voor Computerwetenschappen.
Standaardisatie
Berners-Lee grote angst is dat het Web uiteenvalt in verschillende delen. Een angst die te begrijpen valt als men de standaardenstrijd ziet die is losgebrand tussen Microsoft, Netscape, Sun en diverse andere partijen. De belangen zijn dan ook erg groot. Wie de standaarden voor het Web beheerst, beheerst het Web en daarmee een immense toekomstige inkomstenstroom. Microsoft beseft dat als geen ander en getroost zich, mede daarom, veel moeite om een gratis browser aan de man te brengen. Microsoft Explorer en Netscapes Navigator (sinds kort Communicator) worden dan ook voortdurend voorzien van allerlei features die nog niet door het W3C zijn geaccordeerd. Voor de ontwikkelaars van websites betekent het dat zij rekening moeten houden met twee verschillende soorten browsers, waardoor de kosten voor de bouw van een website onnodig kunnen stijgen.
Toen het W3C werd opgericht, woedde er een competentiestrijd met een andere standaardisatiegroep, de Internet Engineering Task Force of Ietf. Deze ging uiteindelijk accoord met taakverdeling. W3C bemoeit zich met alles dat op het scherm verschijnt (html-code en dergelijke) en een paar sociale onderwerpen als privacy en onbetamelijk gedrag op het Web. De rest ging naar de Ietf.
Het W3C heeft inmiddels meer dan tweehonderd leden, waaronder de aartsvijanden Microsoft en de groep Netscape, Oracle en Sun. Bedrijven en organisaties met een omzet van minder dan 50 miljoen dollar betalen 5000 dollar voor het lidmaatschap. Ieder ander moet 50.000 dollar neertellen. Behalve de onvermijdelijke computerbedrijven als IBM en Hewlett-Packard zijn ook allerlei wat minder voor hand liggende ondernemingen lid, zoals de technische staf van de online magazines Hotwired en C-Net. De aanbevelingen en standaarden die W3C uiteindelijk zal ondersteunen behoren fabrikant-onafhankelijk te zijn en de belangen van alle leden het best te dienen. Elk lid heeft maar één stem, ongeacht de grootte van het bedrijf. Het standaardisatieproces neemt nogal wat tijd in beslag. Er is een algemeen comité dat het gehele proces overziet naast een groot aantal werkgroepen. Overleggen doen de leden via e-mail. Wekelijks worden er tele-vergaderingen gehouden. Slechts eenmaal per kwartaal ontmoet men elkaar in levenden lijve. Als er bij het uitwerken van een nieuwe standaard problemen ontstaan, is het uiteindelijk Tim Berners-Lee zelf die een Salomons-oordeel velt. Echte macht heeft het W3C niet. Men kan de leden niet dwingen zich aan een standaard te houden. Dat neemt niet weg dat zowel Netscape als Microsoft zich moeite getroosten om aan een W3C-standaard te voldoen.
Een belangrijke standaard is onlangs bekrachtigd. In december vorig jaar zijn de specificaties voor Html 4.0 vastgesteld, de opvolger van Html 3.x. Webpagina’s worden met de nieuwe standaard wat dynamischer en zien er mooier uit. Nu al maken sommige website- ontwikkelaars gebruik van graphics die veranderen als je ze met de cursor aanwijst.
Bespottelijke naam
Terug naar de oorsprong van het Web. Hypertext is natuurlijk geen nieuw idee. In de jaren veertig kwam een zekere Vannewar Bush er al mee. Twintig jaar later probeerde Ten Nelson onder de naam Xanadu een wereldwijd hypertext-systeem te bouwen. Het ambitieuze Xanadu-project strandde niet in de laatste plaats omdat Nelson er geld aan wilde verdienen. In de jaren tachtig bestonden er diverse hypertekst-achtige programma’s, maar ze hadden allemaal een groot nadeel. Ze werkten met een centrale database die alle links, de verwijzingen, administreerde. Daarom beperkte een hyptertekst-systeem zich bij voorkeur tot een enkele computer of tot een lokaal netwerk. Een wereldwijd systeem waarbij mensen naar files op andere computers konden verwijzen zou te complex worden. Berners Lee besefte dat zonder die database ook een hypertekst-systeem te bouwen was. Het nadeel dat er dan soms verwezen wordt naar iets dat niet meer bestaat, moet men op de koop toe nemen. In de praktijk blijkt het nadeel van de ‘dode’ links nauwelijks een probleem. De voordelen zijn vele malen groter. Iedereen kan naar iets anders verwijzen zonder daarvoor toestemming te vragen. Bovendien is het Web oneindig uitbreidbaar.
Tim Berners-Lee is ook verantwoordelijk voor de naamgeving van het Web. Even speelde hij nog met de naam ‘The Information mine’ afgekort TIM. Maar dat viel af; Berners-Lee vond het te onbescheiden. Vervolgens bedacht hij Word Wide Web, afgekort WWW. Zijn vrouw en collega’s vonden het een bespottelijke naam. In het Engels duurt het langer om de afkorting uit te spreken dan de volledige naam. Maar juist dat driemaal herhaalde ‘dobbeljoe’ beklijft, zo zou later blijken. Zo kreeg de bekende Amerikaanse tv-persoonlijkheid David Letterman er geen genoeg van om zijn webadres in zijn show te herhalen.
‘Oh yeah?’-knop
Een paar dingen hebben Berners-Lee achteraf verbaasd. Bijvoorbeeld de html. Het is nooit de bedoeling geweest dat gebruikers zich daarmee zouden gaan bezighouden. Hij had er op gerekend dat er voldoende html-editors zouden komen die het makkelijk maken om een webpagina aan te maken. In de praktijk viel dat tegen. Opmaakprogramma’s voor het Web zijn vaak lastig in het gebruik en moeilijk te leren. Het resultaat is dat veel mensen zich er niet aan wagen om een eigen homepage te maken. Het Web is daardoor vooral eenrichtingverkeer geworden. Men consumeert, in plaats ook wat terug te geven aan het Web. Berners-Lee had liever gezien dat de eerste commercieel succesvolle browser ook een html-editor had bevat.
Hij maakt zich verder zorgen over de betrouwbaarheid van het Web. Nu het een breed medium is geworden, gaat het steeds meer op de normale samenleving lijken. Het kleine groepje natuurwetenschappers van het Cern is uitgegroeid tot een miljoenenpubliek. Een paar jaar geleden heeft Berners-Lee daarom de foto’s van zijn kinderen van zijn homepage gehaald, want die informatie zou een gek wel eens op verkeerde gedachten kunnen brengen.
"Daarom" zegt Berners-Lee, "is het nodig dat mensen weer vertrouwen in het Web krijgen. Je wilt weten of de informatie die je leest ook werkelijk afkomstig is van diegene die zijn naam eronder zet." Berners-Lee heeft daarvoor een mogelijke oplossing bedacht. "Op de browser moet een soort ‘oh yeah?’-knop komen. Als ik twijfels heb over de afzender druk ik op die knop om zijn betrouwbaarheid te controleren." Berners-Lee denkt dat hiervoor bijvoorbeeld digitale sleutels en handtekeningen te gebruiken zijn. Zijn idee is, voor zover bekend, nog niet opgepakt door Microsoft of Netscape.
Over andere klachten die mensen over het Web hebben, kan Berners-Lee laconiek zijn. Dat zoekmachines niet direct met de gezochte informatie komen, is een probleem, maar niet onoverkomelijk. "Er bestaat niet zoiets als het recht om direct de juiste informatie te vinden." Tot mensen die klagen over het lage niveau van de informatie op het Web, zegt hij: "Vraag je eens af hoe het komt dat je voortdurend rotzooi leest. Een verwijzing, een link naar een ander website, zegt ook iets over de kwaliteit van de informatie. De les voor mensen die websites maken, zou moeten zijn dat verwijzingen minstens zo belangrijk zijn als de informatie zelf. Papieren publicaties bouwen hun reputatie ook zo op: ze maken gebruik van betrouwbare bronnen."
Berners-Lee had misschien enkele honderden miljoenen dollars kunnen verdienen als hij het in 1992 had aangedurfd om een bedrijfje te starten. Er was al een naam verzonnen, Websoft, maar hij voorzag grote risico’s. Niet in het minst dat concurrenten zich niets van zijn standaarden zouden aantrekken en dat het Web daardoor zou uiteenvallen. "Ik blijf daarom liever boven de partijen staan."
We geloven het graag. Maar toch moet het steken dat de media alle aandacht richten op een twintiger als Marc Andreessen en op Jim Clark, mede-oprichter van Netscape en nota bene spreker op hetzelfde congres in Rome. Jim Clark heeft honderden miljoenen dollars verdiend aan de beursgang van Netscape. Jim zou zijn nieuwe jacht misschien maar Tim moeten noemen.
Ad Mulder, freelance medewerker Computable