Bijna alle grote leveranciers schetsten de afgelopen twee jaar met speels marketinggemak de contouren van één database-server waarmee alle traditionele en exotische behoeften aan gegevensopslag gerealiseerd zouden moeten worden. Beeld en geluid, object-oriëntatie, Java, Internet, datamining, datawarehousing en gedistribueerde databases. De object-relationele ofwel universele database zou realiteit worden. Anderen prediken daarentegen de universele datatoegang, waarbij alle mogelijke gegevensbronnen door middel van één technologie te benaderen zijn.
Slechts 15 procent van alle bedrijfsinformatie op de wereld is opgeslagen in relationele databases. De rest staat nog in hiërarchische databases of in file-systemen. Bedrijven zijn gebaat bij de ondersteuning van hun bedrijfsprocessen en dus ook bij producten die passen bij hun huidige informatie-infrastructuur. Universele databases nemen daar voorlopig een bescheiden plaats in. Tot 1999 blijven ‘gewone oltp’-databases (online transaction processing) voor administratief georiënteerde transactiesystemen volgens het onderzoeksbureau Forrester het grootste en belangrijkste marktsegment.
Op de futuristische kenmerken waar begin 1997 mee geschermd werd, zat de markt niet te wachten, meent Gartner Group. "In een duizelingwekkend tempo hebben Oracle, IBM, Informix en Sybase innovatieve technologieën en architecturen gedefinieerd om complexe gegevenstypen en elementen uit de objecttechnologie te ondersteunen. Momenteel wordt de markt bepaald door leveranciers met schaalbare databases met objectgeoriënteerde trekjes", aldus een onderzoeksnota van Gartner over Strategic Data Management.
Oracle, IBM en vooral Informix hebben ontdekt dat het grootste gedeelte van de markt nog niet klaar is voor bijvoorbeeld databases waarin vingerafdrukken kunnen worden opgeslagen, geïndexeerd en geanalyseerd. De leveranciers hebben hun strategieën volgens Gartner herzien en meer gericht op problemen uit de praktijk. Zo valt er nog veel te verbeteren aan zaken als query-optimalisatie en het verwerken van complexe queries op het gebied van analyse en gegevenspakhuizen.
De les van Informix
Na de hype in de eerste helft van dit jaar zijn de leveranciers realistischer geworden. Hoogstwaarschijnlijk heeft dit te maken met de vreselijke valpartij van Informix in het eerste kwartaal. Het bedrijf introduceerde eind vorig jaar zijn Universal Server. Dit is een object-relationele database, waarmee zowel traditionele cijfermatige gegevens als complexe datatypen als beeld, geluid en tijdseries benaderd kunnen worden via complexe queries. Onder de bezielende leiding van topingenieur Michael Stonebraker had Informix zijn relationele database (Online Dynamic Server) geïntegreerd met de aangekochte object-georiënteerde database Illustra. Het bedrijf dacht met de acquisitie en de ontwikkeling van de Universal Server een technologische voorsprong van minimaal anderhalf jaar te hebben opgebouwd op de concurrentie. Niemand, behalve Oracle, heeft ooit getwijfeld aan het technisch kunnen van Informix. De enorme marketing-power die achter de Universal Server werd gezet, bleek vrijwel nutteloos. De markt was nog niet op grote schaal toe aan multimedia-applicaties. Veel bedrijven spelen er nog een beetje mee, zetten een pilot-project op, maar tot echte toepassingen in bedrijfssituaties komt het totnutoe zelden.
Informix verwaarloosde in zijn marketing-oorlog zijn goedlopende relationele producten en raakte financieel aan de grond. In een race om de omzet de magische grens van één miljard dollar te laten passeren, knoeide men met de boekhouding. De toch al hoge verliezen moeten achteraf gecorrigeerd worden, een proces dat vandaag nog steeds gaande is. Twee ontslagrondes waren het gevolg van de malaise. Bob Finnochio volgde Phil White op als topman en pakte de zaken, meer dan zijn voorganger, als een crisismanager aan. Informix richt zich als afgeslankte organisatie weer op de oltp-markt, ziet een duidelijke rol voor zichzelf weggelegd op de markt van datawarehousing en is met onmiddellijke ingang gestopt met het publicitair inhakken op aartsrivaal Oracle.
Informix is bescheiden geworden. De database-industrie lag aanvankelijk smalend in een deuk om het lot van Informix. Niemand gaf nog een stuiver voor het drie maanden te voren bejubelde bedrijf. Maar in de directiekamers van Oracle en IBM moet geschrokken zijn gereageerd. Hoewel Oracle en vooral IBM meer ijzers in het automatiseringsvuur hebben liggen, wil niemand zo’n vreselijke blunder begaan als Informix. Daarvoor staan er te grote belangen op het spel. De omvang van de databasemarkt in 1997 wordt door Forrester namelijk geschat op 4,2 miljard dollar. Per jaar groeien de verkopen voor de komende 4 jaar met gemiddeld 22 procent, zodat in 2001 de marktomvang 9,6 miljard dollar bedraagt. De voornaamste groei komt voort uit de markt van de middelgrote bedrijven. Dit is het marktsegment waar ook de standaardsoftware-leveranciers de komende jaren hun slag denken te slaan. Standaardpakketten worden standaard uitgevoerd met een database. De markt voor transactiesystemen zal met 6 procent per jaar groeien, de markt voor beslissingsondersteuning, dat wil zeggen datwarehousing en analyse, met 40 procent per jaar en die voor Internetsoftware met 21 procent. Voorlopig dus nog een bescheiden rol voor de universele database.
Object-relationeel
Forrester verwacht dat Oracle, IBM en Microsoft de databasemarkt van 2001 zullen domineren. Er blijft echter wel een plaats voor Informix, Sybase en specialistische producten op de in ontwikkeling zijnde niche-markten ‘datawarehousing’ en Internet.
De wijze waarop object-georiënteerde elementen in de database moeten worden geïntegreerd, heeft veel discussie los gemaakt. Informix is voorvechter van één van de vele mogelijke strategieën: het in één keer laten samensmelten van object-oriëntatie en relationele technologie. De resulterende Universal Server kan alle soorten datatypen met één database-engine verwerken. Voor elk type gegeven is een datablade ontwikkeld, een object dat in de database gestoken kan worden. Daarnaast kunnen gebruikers zelf datablades ontwikkelen, als ze behoefte hebben aan een gegevenstype dat nog niet wordt beschreven door de dertig bestaande en gecertificeerde datablades.
De object-relationele technologie kan alle soorten gegevens met één engine verwerken. In het geval van een volledig object-georiënteerde database worden alle gegevens als objecten opgeslagen. De traditionele informatie moet dan via middleware of intelligente agents benaderd worden. Volgens Informix is deze benadering niet efficiënt en leidt zij tot prestatieverlies omdat 80 procent van alle gegevens nog gewoon uit cijfers en letters bestaan. Computer Associates (CA), de voorvechter van volledige object-oriëntatie, meent dat de verscheidenheid aan gegevenstypen zich beter laat vangen in objectmodellen dan in relationele modellen.
Object-relationele technologie bestaat nog steeds uit tabellen, waarvan de relaties door middel van allerlei sleutels moeten worden vastgelegd. CA noemt dat een nadeel. Een voordeel is echter dat queries direct en niet via middleware op de database afgevuurd kunnen worden. Behalve aan CA’s volledig objectgeoriënteerde database Jasmine is ook gesleuteld aan de relationele Open Ingres. Deze ondersteunt ook een aantal vreemde datatypen zoals ‘valuta’, ‘geld’, ‘weekdagen’ en allerlei ruimtelijke objecten (polygonen bijvoorbeeld), die met het SQL van Open Ingres benaderd kunnen worden. Ook binary large objects (blob’s) zijn, net als in elke andere database, op te slaan. Blob’s zijn willekeurige gegevens die als ‘nullen en eenen’ in de database worden gezet. Een blob kan een foto, video of willekeurig wat voor datatype zijn, maar is niet te indexeren of met een query te benaderen. In plaats van één universele database levert CA dus twee aparte producten, met als argument dat het prestatieniveau daardoor hoger is. Via SQL Class Libraries heeft Jasmine overigens toegang tot informatie uit Open Ingres databases. Volledig object-georiënteerde databases, zoals Jasmine, hebben volgens Forrester weinig toekomst omdat alle Java-applicaties relationele en object-relationele databases zullen ondersteunen. Object-georiënteerde databases zullen slechts een niche-markt bedienen op Internet, met als kenmerken een hoge toegevoegde waarde en een laag volume.
Evolutionaire strategie
De benadering van Sybase is gestoeld op een api (application program interface) die de communicatie afhandelt tussen applicaties en de verschillende informatiebronnen. Verschillende gegevenstypen kunnen dan in verschillende databases blijven staan. Het voordeel hiervan is dat elke database-engine is te optimaliseren voor het specifieke datatype. De prestatie van de IT-infrastructuur als geheel neemt daardoor toe. Sybase gelooft niet in één perfecte database. Het heeft er dan ook geen, maar wel een waaier van producten voor diverse toepassingen, waarmee de api-strategie verklaard is. Zijn vlaggeschip Adaptive Server ondersteunt niet eens row level locking (het beschermen van gegevens tegen mutatie door twee of meer gebruikers tegelijk op record-niveau), waardoor de database niet erg aantrekkelijk is voor gebruik onder applicaties met veel gebruikers.
Marktleider Oracle heeft het afgelopen jaar moeite gehad om de ontwikkelingen bij te houden. Desalniettemin heeft het bedrijf als geen ander goede zaken gedaan. De slimme strategie, uitgedokterd door het dynamische duo Larry Ellison en Ray Lane, werd uitgebuit op het Windows NT-platform. De charismatische Ellison vliegt de wereld rond in zijn privé-straaljager en overtuigt zijn gehoor van de belangrijke rol die Oracle in het informatietijdperk speelt. Daarnaast predikte Jerry Held (die onlangs is opgestapt) de superioriteit van Oracle 8 ten opzichte van Informix’ Universal Server. "Oracle 8 is de belangrijkste productaankondiging van het jaar in de IT-industrie", zei hij meer dan eens. Waar Informix spreekt over datablades, heeft Oracle het over datacartridges. Tijdens de presentatie bleek de nieuwe versie van de database echter nog allerlei belangrijke beloften te missen, zoals ondersteuning van Java. Bij Oracle ontstond geen paniek. Topverkoper Lane wist in de luwte van het object-relationele slagveld met Oracle het marktleiderschap te halen op het Windows NT platform. Het bedrijf kwam enigszins gehavend uit de marketingoorlog, zeker nadat ‘project Sedona’ (dat een op Microsoft-standaarden gebaseerde ontwikkelomgeving had moeten opleveren) werd afgeblazen. Ondertussen heeft Oracle zijn marktpositie verstevigd en levert het volgend jaar een keurige object-relationele versie 8.1 af met alle moderne toeters en bellen. Ruim op tijd, want de onderzoeksbureaus voorspellen dat de markt niet eerder dan in het jaar 2001 toe is aan het op grote schaal toepassen van Internet-applicaties. Oracle noemt zijn strategie evolutionair en gebruikt alleen objecttechnologie in zijn database op het moment dat die zich bewezen heeft.
Universele gegevenstoegang
De database Microsoft SQL Server is -vooral vanwege zijn lage prijs- bezig aan een sterke opmars. Er wordt steeds meer aandacht besteed aan alle standaardcriteria die gelden voor databases in bedrijfskritische gegevens zoals prestatieniveau, betrouwbaarheid en schaalbaarheid. Net als de Sybase-technologie ondersteunt SQL Server echter geen row-level-locking. SQL Server heeft geen object-relationele kenmerken. Het is wel mogelijk om blob’s op te slaan.
Microsoft volgt een Sybase-achtige redenering in zijn database-strategie. Volgens het bedrijf van Bill Gates is universele gegevenstoegang belangrijker dan universele gegevensopslag. Het is belangrijker om op middleware-niveau toegang te hebben tot gegevens uit alle mogelijke opslagmedia dan één opslagmedium te hebben waar alle gegevens in staan. Dus promoot Microsoft Universal Data Access in plaats van Universal Server. De Universele Database is een utopie, technisch haalbaar maar praktisch onmogelijk. De huidige opslagmedia zijn immers uitermate divers en het zou zeer kostbaar zijn om alle bedrijfsgegevens naar Universele Databases te verplaatsen. Hoewel een logische redenering, is deze strategie ingegeven door de huidige stand van de techniek van Microsoft. Een nadeel van de visie van Gates is dat query-processing (het stellen van vragen aan de databases) enorm complex wordt als alle gegevens in verschillende formaten op verschillende plaatsen staan. In tegenstelling tot Oracle, die informatie en dus de database ziet als het conceptuele centrum van de automatisering, is Microsoft van mening dat het besturingssysteem (Windows NT) het centrale draaipunt is van de IT-infrastructuur. De universele data-toegang vindt plaats via Ole DB, een onderdeel van Microsoft Backoffice. Volgens de Gartner Group ontbreekt nog een brede visie op SQL Server. Microsoft laat zichzelf afleiden door minder belangrijke strategieën zoals Ole DB. Verder is Gartner van mening dat Microsoft een naïeve kijk heeft op het ondersteunen van bedrijfsbrede software. Dat SQL Server uitsluitend op Windows NT draait, wordt als een nadeel gezien. Desondanks is de marktpositie van Microsoft verre van slecht; niet omdat het bedrijf een bescheiden visie heeft, maar vooral omdat zijn financiële positie zeer sterk is. Cruciaal voor Microsoft is het slagen van zijn backoffice-platform. Als voldoende partners de Wolfpack-api’s ondersteunen, is Microsoft in staat om een goedkope schaalbare database te leveren.
NT-markt
IBM volgt net als Informix en Oracle de strategie van één grote allesverslindende database. IBM noemt de nieuwste versie van DB2 dan ook de Universal Data Base (UDB). Het bedrijf, dat zijn oorsprong vindt in de mainframe-wereld, richt zich pas sinds twee jaar met zijn databases op NT en sinds vier jaar op Unix. In plaats van over datablades of datacartridges spreekt IBM over data-extenders, waarin gegevenstypen en hun bijbehorende functies gedefinieerd kunnen worden. Er ontstaat een een wildgroei van uitbreidbare databases. IBM wijst terecht op het belang van standaardisatie van de nieuw ontwikkelde datatypen. Datablades, -cartridges en -extenders moeten in het tijdperk van platform-onafhankelijkheid onderling uitwisselbaar zijn, anders blijft de industrie met bedrijfseigen oplossingen zitten. IBM is in de publieke strijd om de Universal Database minder in de picture geweest dan Informix en Oracle. Het bedrijf claimt zelfs als eerste met een universeel product op de markt te zijn gekomen. Maar ook CA beweert als eerste in Open Ingres ‘vreemde datatypen’ te kunnen verwerken. De discussie over wie de eerste was lijkt nauwelijks interessant. Wel belangrijk is te constateren wie er succesvol zijn of worden op de databasemarkt.
De ‘knikkers’ liggen voornamelijk op de NT-markt, waar Oracle zijn slag al geslagen heeft met zijn relatief dure product. SQL Server zal het op NT ook goed blijven doen, in de eerste plaats vanwege zijn prijsstelling en in de tweede plaats vanwege zijn integratie in het backoffice-platform. IBM streeft ernaar om de nummers 1 en 2 op de markt het komende jaar te verdringen en wil de grootste leverancier van bedrijfssoftware op NT worden. Volgens Gartner Group is dat een hoogst onrealistisch streven. Hoewel DB2 UDB op het gebied van prijsstelling zeer concurrerend is, moet IBM een compleet verkoopapparaat op poten zetten om DB2 op NT aan de man te brengen. IBM is daar al anderhalf jaar mee bezig, maar het is nog maar de vraag of dit binnen een jaar tijd zal leiden tot een positie als marktleider. Dat IBM gaat scoren op NT lijkt wel aannemelijk, zeker gezien het feit dat DB2 op NT goed presteert. Informix heeft afgelopen zomer als één van de laatste databaseleveranciers zijn NT-strategie bekend gemaakt; volgens Gartner aan de late kant. De bescheidener opstelling, de focus op ‘datawarehousing’ met zijn ‘extended parallel server’ en zijn analysetool Metacube maken Informix waarschijnlijk weer tot een volwaardige marktpartij. Maar niet meer zo nadrukkelijk als vorig jaar.
Naast de grote, dominerende partijen is een organisatie als Progress sterk aanwezig op de Nederlandse database-markt. De database wordt standaard meegeleverd met de populaire ontwikkelomgeving. Progress richt zich bijna uitsluitend op oltp-toepassingen en zorgt ervoor dat zijn applicaties toegang hebben tot andere databases. Zelf ontwikkelt Progress geen object-variant van zijn database. Ook een bedrijf als Unisys levert een object-relationele database (Osmos). Deze heeft echter nauwelijks marktaandeel en is daarom van weinig betekenis.
Applicatie-architecturen
Universal Servers en object-relationele databases, hoe modern ook, zullen nooit aan alle opslag-, transactie- en analyse behoeften van Internet-applicaties kunnen voldoen. De rest zal verzorgd worden door zogenoemde gedistribueerde applicatie-architecturen. De twee belangrijkste voorbeelden hiervan zijn Active Platform (AP) van Microsoft en de Network Computing Architecture (NCA) van Oracle. In deze omgevingen worden databases niet alleen gebruikt als plaats voor gegevensopslag, maar ook als omgeving waarin softwarecomponenten draaien. NCA is verbonden aan het Javabeans- en Corba-consortium en AP is gebaseerd op de platformtechnologie (Com) van Microsoft. Oracle 8 staat in het hart van NCA, en Windows NT is de kern van AP. Waarschijnlijk zullen beide architecturen naast elkaar bestaan. Belangrijk voor het overleven van dergelijke technologieën of architecturen is het aantal applicaties dat erop kan draaien. Oracle Applications zijn natuurlijk gebaseerd op Oracle-technologie en Sap lijkt voor het Microsoft-platform te kiezen. Baan zoekt in zijn componentenarchitectuur aansluiting bij beide oplossingen.
Supertrio
Volgens onderzoeksbureau Forrester heeft de markt grote interesse in nieuwe mogelijkheden van databases, maar blijven andere factoren zoals kosten veruit het belangrijkste aankoopcriterium. In het rapport ‘Software Strategies; the database market 2001’ spreekt men de verwachting uit dat de markt voor oltp (‘online transaction processing’) tegen 1999 consolideert. De markt voor transactiesystemen zal zich volgens Forrester voornamelijk richten op databases van Microsoft, Oracle en IBM. De overige partijen zullen worden gedwongen tot posities op nichemarkten. Dit betekent niet dat bedrijven hun huidige databases overboord gaan zetten, maar dat nieuwe aankopen zullen worden gedaan bij het vermelde trio.
Datawarehousing
In het jaar 2000 komt de markt voor datawarehousing en datamarts goed tot ontwikkeling, denkt Forrester. Op het moment dat historische informatie in gegevenspakhuizen de bron van concurrentiekracht wordt, zullen de transactiesystemen relatief in belang afnemen. Dit zal de marktpositie van Microsoft, Oracle en IBM alleen maar verstevigen. Nu bieden specialisten als Redbrick Broadbase en het product Sybase IQ nog voordelen boven de algemene databasesystemen. Tegen 2000 zullen zij echter aan alle eisen voor datawarehousing voldoen.
Bron figuren: Dataquest