Scholen kunnen best gebruik maken van ‘verouderde’ PC’s die door het bedrijfsleven en overheidsinstellingen worden ‘doorgeschoven’. Het geld dat zo wordt uitgespaard kan dan worden gebruikt voor bijscholing en het ontwikkelen van nieuwe onderwijsprogramma’s.
Op het artikel ‘Scholen streven naar koppositie ICT’ (Computable van 10 oktober) heb ik het volgende commentaar:
Minister Ritzen streeft naar een goede introductie van ICT in het onderwijs en meent dat te moeten doen door een hardware-injectie. Het is in het hoger beroepsonderwijs al meer dan tien jaar bekend dat een dergelijke eenzijdige aanpak niet het gewenste resultaat oplevert. In het verleden is geïnvesteerd in ofwel hardware ofwel software, maar veelal niet in beide. Docenten hebben vaak in eigen tijd de noodzakelijke kennis verworven. Onderwijsprogramma’s werden pas ontwikkeld nadat de apparatuur verouderd was.
Investeringscomponenten
Voor een goede introductie van ICT zijn een drietal investeringscomponenten te onderscheiden: hardware, software en peopleware.
Natuurlijk is hardware onmisbaar. Wanneer echter de allernieuwste apparatuur wordt gebruikt voor een eerste introductie van ICT, dan is dat een verspilling van financiële middelen van de eerste orde! Tegen de tijd dat de docenten weten wat de apparatuur kan, is deze zo verouderd dat de mogelijkheden minimaal zijn benut tegen maximale kosten. Een gefaseerde aanschaf werkt beter, omdat dan het aantal gebruikers (en de kennis van de doorsnee gebruiker) kan meegroeien, terwijl in de tussenliggende tijd dezelfde hardware in prijs daalt.
Vaak wordt ‘vergeten’ dat software grotere investeringen vergt dan hardware. Ook hier gelden dezelfde argumenten voor gespreide aanschaf als bij de hardware. Deze kostenpost dient integraal deel uit te maken van het totaalpakket aan maatregelen ter bevordering van het gebruik van ICT.
Dat de introductie van ICT vakkennis vereist is duidelijk.
Daarvoor is her- en bijscholing nodig. Vaak vormt deze de sluitpost op een begroting. Pas nadat de apparatuur is aangeschaft, wordt er nagedacht over de noodzakelijke bijscholing. Tegen de tijd dat die is afgerond, is de hardware verouderd.
Doorschuifsysteem
‘Waarom dan niet beginnen met bijscholingsprogramma’s?’ vraag ik mij af, ‘en daarna starten met de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s?’ Vooral overlegstructuren zijn van essentieel belang om bij toekomstige gebruikers een ‘wij-gevoel’ te creëren. Dat voorkomt het not invented here-syndroom. Voor de leerfase kan naar mijn idee apparatuur worden gebruikt, die bij veel overheidsinstanties, universiteiten en hogescholen regelmatig wordt vervangen. Daar waar geavanceerde apparatuur noodzakelijk is, worden vaak PC’s afgeschreven die op andere plaatsen nog goed dienst kunnen doen.
Dit zal zeker niet het hele probleem oplossen, omdat er meer lagere en middelbare scholen zijn dan apparatuur die op deze manier kan worden vrijgemaakt. Misschien is het de moeite waard om deze mogelijkheden eens te onderzoeken. Een dergelijk doorschuifsysteem voor hardware is een oplossing voor lagere en middelbare scholen om tegen een fractie van de nieuwprijs over redelijke tot goede apparatuur te beschikken. De vrijgekomen middelen kunnen dan worden besteed voor bijscholing en de ontwikkeling en introductie van nieuwe onderwijsprogramma’s.
Dr A.B. de Vries, Hogeschool van Groningen