Met het ICT-project spoort minister Ritzen scholen aan plannen in te dienen om informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs te integreren. Volgens Dick Groenendijk van de Violenschool in Hilversum moeten scholen zelf kunnen bepalen waar zij het geld uit dit ICT-fonds aan besteden.
Natuurlijk willen scholen ook computers in het leerproces kunnen inzetten, zeker in de verhouding van één op tien leerlingen. De aanvraag voor de gebruikte machines is daarom enorm groot. Ze zijn inzetbaar voor tekstverwerking en een groot aantal bestaande educatieve applicaties. Wil men echter CD-Roms uitlezen en multimediale toepassingen uitproberen dan vereisen deze machines waarschijnlijk enige aanpassing.
Nu het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (OCW) geld beschikbaar stelt, zou het beter zijn als scholen dit geld in handen krijgen in plaats van diensten als bijvoorbeeld het opleiden van leerkrachten. De opleidingen die ik tot nu toe volgde, voldeden niet. Ze waren niet opgezet voor leerkrachten met zeer verschillende computerervaring. Verder verandert het besturingssysteem en ook software regelmatig. Veel kennis zakt snel weg als je die niet regelmatig aanspreekt.
Het ministerie fungeert nu als aanjager, maar eigenlijk zou er meer gekeken moeten worden naar de behoeften van de scholen.
Vrije keuze van leermiddel
Ook moeten scholen vrij kunnen kiezen uit wat er aangeboden wordt. Met andere leermiddelen is dit altijd al zo geweest. Scholen kunnen zich bijvoorbeeld laten voorlichten door deskundigen (begeleidingsdiensten, of andere instellingen) voor zover zij zelf geen ideeën opperen. Hier ligt een schone taak voor de overheid. En een ‘geoormerkt’ bedrag zou de besteding kunnen veiligstellen. Ook zouden scholen, waar goede plannen eerder hun nut bewezen hebben, meer steun verdienen dan instellingen die eerst de kat uit de boom willen kijken. Bovendien zou men er niet op moeten letten of de school een bijzondere (protestants-christelijk of rooms-katholiek) of een openbare school is, zoals nu wel gebeurt. Ik denk dat kwaliteit en voorbeeldfunctie voor andere scholen ongeacht de richting belangrijker is.
Zelfs simpele vragen als ‘plaatsen we de machines in een computerlokaal of bij de groep zelf?’, verdienen aandacht. Veel gebouwen zijn niet berekend op het installeren van veel computers. En wat gaat er gebeuren als het aantal leerlingen per klas inderdaad verlaagd wordt?
Zonder aankoopverplichting
Welke software gaan we gebruiken en waar letten we op? Is er misschien goedkopere software te krijgen dan die van de commerciële uitgevers? Kunnen we de licentierechten wel uit het budget betalen? Als wij met onze 150 computers alleen waren aangewezen op onder licentie aangekochte software, dan zouden we al een budgettekort hebben.
Mijns inziens hoef je niet alleen voor ‘die bepaalde methode’ geschikte software te gebruiken. Er is ook een methode-overstijgend aanbod. Maar waar kunnen scholen aan te schaffen software beoordelen, of liever een tijdje op proef krijgen zonder aankoopverplichting? Dan kun je zien of je wat bruikbaars voor je geld koopt. De Nederlandse educatieve markt is klein en de ontwikkelkosten zijn soms hoog.
Een andere vraag die op je afkomt is: wie gaat het beheer van het netwerk doen? Kleinere bedrijven hebben daar al personeel voor. Bij het basisonderwijs zijn zelfs voor grotere scholen geen extra administratieve krachten benoembaar. Mogen scholen een eigen netwerk-topologie kiezen, of wordt het lekker goedkoop met de kans op storingsgevoeligheid? Hoe gaat de beveiliging van het netwerkje worden? Wat gaat de school met Internet doen? Mogen leerlingen zo maar naar buiten bellen?
Ik denk dat Internet en multimedia op de basisschool een andere rol moeten vervullen dan in het vervolgonderwijs. Op de basisschool moeten basisvaardigheden voor het leven geleerd worden en dat moet ook zonder computer kunnen. De leerling moet ook zelf iets kunnen opzoeken in bijvoorbeeld een encyclopedie of woordenboek. Je moet leren schrijven zonder spellingchecker.
Ik ben voor instructie door de leerkracht en oefening in een ‘leermiddelrijke’ omgeving, zodat leerlingen ook binnen dat vakonderdeel zelf leren een keuze te bepalen. Wij ervaren dagelijks op de Violenschool dat dit niet alleen enorm motiverend werkt, maar ook uitstekende resultaten oplevert. Toetsen zou geautomatiseerd kunnen gebeuren, net als een leerlingvolgsysteem. Dat laatste zou meer maatwerk moeten zijn, omdat scholen verschillen. In plaats van de vertrouwde vakken als aardrijkskunde, geschiedenis biologie en maatschappijleer zou misschien ‘science’ veel omvattender kunnen zijn. Daarbij zijn ook veel meer onderzoeksaspecten aanwezig, die weer tot samenwerking leiden.
Onwillige leerkrachten
Wat doe je met leerkrachten voor wie die automatisering niet zo nodig hoeft? Wil informaticagebruik zinvol zijn op school dan zul je iedereen mee moeten krijgen. In ieder geval moeten deze leerkrachten de leerlingen met de computers laten werken. Dwingen naar een cursus te gaan helpt zeker niet. Je hoeft als leerkracht geen computerfrik te zijn. Beter is het de voordelen te laten zien via leerlingen of een collega. Gun de mensen de tijd en help ze, zonder ongeduldig te worden. Je zult zien dat hun houding verandert wanneer ze de voordelen van de computer ingezien hebben.
Ook ben ik ervoor dat meer scholen experimenteren op ICT-gebied (bijvoorbeeld met E-mate, multimedia en Internet). Het verstrekte geld moet je wel zelf kunnen besteden. Verplicht de resultaten – goed en slecht – te rapporteren. Laat deze scholen hun deuren openen voor andere collega’s. Geef die scholen die dat wensen de mogelijkheden software te ontwikkelen die universeel inzetbaar is. Daarbij kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van de hulp van de Hogeschool voor de Kunsten. Dan snijdt het mes aan twee kanten. Dat is beter dan de ideeën van Pabo’s af te wachten. Daar is de vernieuwing nog nooit vandaan gekomen. Zij vormden in eerdere projecten van OCW de zwakste schakel.
Onderwijs staat of valt met de man of vrouw voor de klas. Wel zouden Pabo’s een begeleidende rol kunnen spelen en nieuwe leerkrachten met meer mogelijkheden kunnen toerusten. Ik hoop dat de ‘voorloperscholen’ ook hun verhaal kwijt kunnen bij de projectrapportages. Over het Comenius-project waren deze meestal lovend; nu pas zijn de negatieve meldingen in de pers verschenen.
Tot slot zou ik bedrijven willen voorstellen om leerkrachten ook eens in de keuken te laten kijken. Zij kunnen dan zaken vertalen naar het onderwijs, waardoor de leerlingen weer beter en sneller met informatica leren omgaan. Want alles verandert steeds sneller dan iedereen voor mogelijk hield op dit gebied.
Dick Groenendijk
informatica-coördinator Violenschool Hilversum