Is IT een middel tegen vele kwalen? De propagandisten van de informatierevolutie beantwoorden deze vraag met een volmondig ‘ja’. De beleidsmakers van de Wereldbank geloven dat IT de kloof tussen rijk en arm kan dichten. Mensen in ontwikkelingslanden zijn zowel enthousiast als sceptisch. Maakt de informatierevolutie de kloof tussen de haves en de have-nots juist niet groter? Ontwikkelingswerkers gebruiken computers en websites om armoede te bestrijden. Of gaat het misschien om een digitaal kolonialisme?
Global Knowledge ’97 is de naam van een conferentie die in juni van dit jaar plaatsvond in het Canadese Toronto. De Wereldbank en de Canadese overheid lieten 1600 deelnemers uit meer dan honderd landen praten over het gebruik van IT bij armoedebestrijding. De vertegenwoordigers van regeringen, actiegroepen, bedrijven en internationale organisaties vormden drie dagen lang een kleine internationale discussiegroep rondom een mondiale dorpsput. Er is geen betere plek om dat te doen dan Toronto. In deze Canadese megapool lanceerde mediafilosoof Marshall McLuhan in de jaren zestig immers het concept van de global village. En dáárom draaide het op deze conferentie.
Wonen we straks allemaal in een ‘global village’ waarin men communiceert via computernetwerken en satellieten? Of zijn de zegeningen van de informatierevolutie – net zoals die van de industriële revolutie – slechts voorbehouden aan de rijke landen van de wereld? Is IT een brug die de kloof tussen arm en rijk overbrugt? Of is de informatierevolutie een wig, die de verschillen tussen de haves en de have-nots juist groter gaat maken? En als IT oplossingen heeft voor de armoede in de wereld, wie moet die oplossingen daar dan heen brengen? Overheden, internationale organisaties of het bedrijfsleven? "Informatietechnologie is een grote kans voor ontwikkelingslanden", zegt Joseph Stiglitz van de Wereldbank. "Veel mensen bij ons hebben niet eens elektriciteit,’ zegt Maxwell Mapako uit Zimbabwe. Er waren veel meer vragen dan antwoorden op Global Knowledge ’97. Ook waren er honderden verhalen. Bijvoorbeeld uit Ivoorkust.
Cacao, koffie en GSM
De economie van Ivoorkust is voor een belangrijk deel gebaseerd op de verkoop van koffie en cacao. In de steden Abidjan en Yamoussoukro leeft een rijke klasse van handelaren die de producten kopen van de boeren en doorverkopen op de internationale markt. De handelaren zijn welgesteld, goed opgeleid en worden door kranten en andere media op de hoogte gehouden van internationale ontwikkelingen. De boeren zijn arm, meestal analfabeet en beschikken niet over kranten of telefoons. De handelaren weten precies hoe de prijzen van koffie en cacao zich ontwikkelen op de Londense beurs. De boeren hebben geen idee van de prijzen op de wereldmarkt. Door deze ongelijke toegang tot informatie laten de boeren zich gemakkelijk in de luren leggen bij de onderhandelingen over de prijzen voor hun producten. De informatierevolutie manifesteert zich aan de koffie- en cacaoproducenten van Ivoorkust in de vorm van een cellulaire telefoon. Een aantal boeren legt geld bij elkaar en schaft samen zo’n ding aan. De telefoon wordt vooral gebruikt om regelmatig de prijsontwikkeling van koffie en cacao op de beurs van Londen te volgen. Met deze informatie slagen ze erin betere prijzen te bedingen voor hun producten. De boeren van Ivoorkust staan plotseling met één voet in de ‘global village’. Het bezit van een cellulaire telefoon wordt vrijwel onmiddellijk vertaald in een betere prijs voor koffie en cacao. Digitale technologie is hier een wapen in de bestrijding van armoede.
De koffie- en cacaoboeren van Ivoorkust zijn slechts één van de vele groepen die in de discussies over ontwikkeling en armoedebestrijding aan de orde komen op de conferentie in Toronto. Zuid-Amerikaanse boeren zoeken via Internet naar geschikt pootgoed voor hun akkers. Opperhoofden van inheemse volken in het Amazonegebied maken gebruik van
videoconferencing om met elkaar te communiceren. Eskimokinderen in het noorden van Canada doorbreken hun isolement omdat ze via Internet kunnen communiceren met scholen in Chili en Australië. In India gaan duizenden programmeurs aan de slag met programma’s die ze via een satellietverbinding hebben ontvangen uit de VS of Europa. Door de vele enthousiaste verhalen en successtories over het gebruik van computers en telecommunicatie lijkt Global Knowledge ’97 af en toe op een bijeenkomst van mensen die zich pas bekeerd hebben tot een nieuwe religie: die van de informatierevolutie.
Profijt of isolement
Joseph Stiglitz ontpopt zich in Toronto als de belangrijkste profeet van die informatierevolutie. Stiglitz is sedert 1 februari 1997 Senior Vice President en Chief Economist van de Wereldbank. Vóór deze benoeming was hij voorzitter van de raad van economische adviseurs van president Clinton. Stiglitz – een goede tip voor een Nobelprijs in de komende jaren? – is waarschijnlijk de meest invloedrijke figuur op de conferentie. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van een nieuwe stroming in de economie die bekend staat als de ‘economie van de informatie’. Kennis, informatie en de technologie die ze verspreiden, zijn in de optiek van Stiglitz steeds meer de drijvende krachten – meer dan kapitaal – achter de ontwikkeling van een wereldeconomie die vooral gebaseerd is op de verkoop van diensten. Hij gelooft ook dat het steeds intensievere gebruik van computers en telecommunicatiesystemen de kloof tussen arme en rijke landen kan overbruggen. "Het dichten van de informatiekloof met de meer ontwikkelde landen was één van de belangrijkste ingrediënten voor de ontwikkeling van Oost-Azië. Dat illustreert dat economische groei evenzeer een gevolg is van een toename in kennis als van een toename in kapitaal", zegt Stiglitz. Door het voorbeeld van Oost-Azië hebben de ontwikkelingslanden volgens de vice-president van de Wereldbank goede redenen om optimistisch te zijn. Hij heft echter ook een waarschuwend vingertje: de nieuwe informatietechnologie is een zwaard dat aan twee kanten snijdt. Stiglitz: "Veel ontwikkelingslanden zullen de nieuwe technieken en de toegang tot informatie die deze technieken bieden, gebruiken om een sprong voorwaarts te maken in hun economische ontwikkeling. Landen die geen gebruik maken van de mogelijkheden die ontstaan door handel, investeringen en informatie zullen verder achterop raken." Meedoen of wegwezen, dat is de kern van Stiglitz verhaal. De beleidsmakers van de Wereldbank zijn ervan overtuigd dat de ontwikkelingslanden het zich niet kunnen permitteren om de informatierevolutie aan zich voorbij te laten gaan. Het niet profiteren van computernetwerken en satellietverbindingen staat gelijk met isolement. En isolement is in de ontluikende ‘global village’ zowel in economisch als sociaal opzicht een vloek. Stiglitz stelt dat de moderne informatietechnologie voor een groot deel verantwoordelijk is voor de verzesvoudiging van de stroom van particuliere investeringen van de ontwikkelde landen naar de ontwikkelingslanden in de afgelopen zes jaar. Om deel te hebben aan de informatierevolutie en daarmee aan de globale economie, moeten ontwikkelingslanden zoveel mogelijk de vrije stroom van informatie stimuleren. De noodzakelijke ingrediënten daarvoor zijn: grote nadruk op het onderwijs, opbouw van een kennis-infrastructuur (universiteiten en onderzoek), privatisering en deregulering van de telecommunicatie-industrie, rechtvaardige verdeling van rijkdommen en een democratische ontwikkeling van de samenleving.
Meezwemmen of verzuipen
De meeste deelnemers aan de conferentie kunnen zich wel vinden in de analyse van Stiglitz dat er maar twee alternatieven zijn als het gaat om de informatierevolutie die als een golf de wereld overspoelt: meezwemmen of verzuipen. Om mee te zwemmen is het noodzakelijk dat in ontwikkelingslanden hard gewerkt wordt aan de opbouw en uitbreiding van de telecom-infrastructuur, zoals glasvezelkabels, Internet-aansluitingen, satellietverbindingen en telecommunicatiewinkels. Een gigantische onderneming als men bedenkt dat meer dan de helft van de mensen op deze aarde nog nooit een telefoongesprek heeft gevoerd. Hoe krijgen die miljoenen mensen toegang tot betaalbare telecomdiensten? Stiglitz wijst de wereld op de Amerikaanse weg van liberalisering, deregulering en het openbreken van monopolies waardoor de tarieven voor de gebruikers van telecomdiensten zijn gekelderd. "Vroeger was er misschien een technologische reden om telecommunicatie als een staatsmonopolie te beschouwen", zegt Stiglitz, "De noodzaak daarvan is echter door de techniek achterhaald." De Wereldbank meent dat de overheden in ontwikkelingslanden de aanleg en exploitatie van een telecom-infrastructuur moet overlaten aan het bedrijfsleven. Door de competitie zullen de prijzen kelderen waarna de vrije stroom van informatie, investeringen en diensten als heilzame smeerolie kan gaan werken voor de krakende economieën van de arme landen. Niet iedereen is het daar mee eens. Veel deskundigen en politici uit ontwikkelingslanden vinden het onzin om de ontwikkeling van de telecommunicatie in de VS als voorbeeld te stellen aan landen als Nigeria en India. De Canadees-Indiase econoom Satya Dev Gupta zegt: "De westerse landen hebben meer dan honderd jaar de tijd gehad om hun eigen telecommunicatiesystemen op te bouwen met monopolies, subsidies en kunstmatige tarieven. Als de bouw van een infrastructuur in ontwikkelingslanden nu moet worden overgelaten aan buitenlandse bedrijven en particuliere investeerders dan zullen alleen de elites in de steden kunnen beschikken over moderne telecommunicatie."
Professor Gupta ziet achter het enthousiasme van de Wereldbank over de ‘kennisrevolutie’ een nieuwe vorm van digitaal kolonialisme opduiken. "De Wereldbank wil gewoon de economieën van de ontwikkelingslanden openleggen voor de producten van de westerse computer- en telecommunicatie-industrie", aldus Gupta.
Daling tarieven
Ook Eneas Comiche, minister van Sociale en Economische Zaken van Mozambique is sceptisch: "We gaan niet privatiseren omdat de Wereldbank zegt dat het moet". Mozambique heeft – zoals veel Afrikaanse landen – een zeer dun telefoonnet, hoge tarieven en een winstgevende staatstelecombedrijf. Vooral de winstmarges op internationaal telefoonverkeer zijn enorm groot. De hoge tarieven zorgen ervoor dat internationale gesprekken buiten het bereik van het merendeel van de bevolking blijven. Er zijn weerstanden tegen het opheffen van deze monopolies. Zo’n staatsmonopolie kan voor leden van een Afrikaanse elite de enige staatsruif zijn waaruit het goed eten is. Om Afrikaanse en andere ontwikkelingslanden te winnen voor privatisering van de telecombranche heeft de Wereldbank speciale programma’s van technische bijstand voor landen die besluiten de staatsmonopolies op te heffen. Deze programma’s vallen onder het beheer van Infodev, de afdeling van de Wereldbank voor onderzoek naar en toepassing van IT in ontwikkelingslanden. Het dalen van de telecom-tarieven is volgens James Bond, hoofd Telecommunicatie van de Wereldbank, de drijvende kracht achter de informatierevolutie. Landen die niet meedoen aan de liberalisering van de telecommunicatie zullen dan ook hopeloos de boot missen. Maar krijgen bij liberalisering dan niet alleen de rijken in de grote steden telefoon en Internet? Niet als er goede afspraken worden gemaakt tussen overheid en bedrijfsleven, meent Bond.
Zuid-Afrika wil ‘joint ventures’
Jaysaleen Naidoo, de Zuid-Afrikaanse minister van Post, Telecommunicatie en Omroep, wil goede afspraken maken met het bedrijfsleven. Zijn regering is van plan in de komende jaren miljoenen Zuid-Afrikanen toegang te geven tot een telefoon door het bouwen van duizenden Lokale Telecommunicatie Centra. "Mensen zullen hier in eerste instantie terecht kunnen om te bellen, maar later ook om toegang te krijgen tot het Internet en om e-mail te versturen", aldus de Zuid-Afrikaanse minister. Lokale Telecommunicatie Centra – zeg maar buurtwinkels voor telecommunicatie – met faxen, telefoons en eventueel Internet-terminals, zijn een zeer populair verschijnsel aan het worden in landen als Zuid-Afrika, Peru en India. Het is een manier om telecommunicatiediensten betaalbaar te maken voor grote delen van de bevolking. De Zuid-Afrikaanse overheid beschikt niet over de financiële middelen om zelf de telecom-infrastructuur in het land uit te bouwen en streeft daarom naar joint ventures met het bedrijfsleven. "Er moet een samenspel komen tussen overheid, bedrijfsleven en gemeenschappen", zegt Jaysaleen Naidoo. "De overheid moet het bedrijfsleven de kans geven winstgevend te investeren, maar daaraan de voorwaarde verbinden dat er ook geïnvesteerd wordt in gebieden die niet direct winstgevend zijn. De Zuid-Afrikaanse overheid streeft naar gelijke en eerlijke toegang tot de telecommunicatiediensten en dan is een bepaalde vorm van regulering onvermijdelijk", aldus de Zuid-Afrikaanse minister. Frappant is dat Jaysaleen Naidoo – net als Joseph Stiglitz – ook de Aziatische landen als voorbeeld gebruikt om zijn visie te onderstrepen. Volgens de Zuid-Afrikaanse minister hebben de ‘Aziatische tijgers’ de kenniskloof met het rijke Westen inderdaad gedicht, maar ze hebben dit gedaan met een sterke staatsbemoeienis en staatscontrole over de telecommunicatie.
Wereldbank als ‘kennisbank’
De deelnemers aan de conferentie in Toronto zijn verenigd in hun enthousiasme over de informatierevolutie. In de cybercafe’s van het conferentiecentrum gonst het van de verhalen over persoonlijke belevenissen in cyberspace en ervaringen met cellulaire telefoons en video-conferenties. Het lijkt ook alsof verschillende internationale en nationale organisaties voor ontwikkelingssamenwerking een nieuw werktuig en een nieuw elan hebben ontdekt in hun immer moeizame strijd tegen de armoede in de wereld. Ze zijn knowledge organizations geworden. Niet alleen de Wereldbank – die zichzelf nu adverteert als de ‘Kennisbank’ – maar ook het International Fund for Agricultural Development (Ifad) investeert veel in informatietechnologie om te zorgen dat er een uitwisseling van informatie komt tussen boeren in verschillende delen van de wereld. Het Ifad is bezig een informatienetwerk op te zetten voor boeren in ontwikkelingslanden met informatie over ziektebestrijding, distributie van zaaigoed, neerslagpatronen, klimaatontwikkeling en landbouwhervorming. Nepalese boeren kunnen via een website van Ifad (www.ifadeval.org) informatie krijgen over de werkwijze van boeren in Bolivia, een land dat qua klimaat en bodemgesteldheid overeenkomsten vertoont met Nepal. Boeren in Guatemala kunnen via de website van Ifad gebruik maken van ervaringen die door Indiase boeren zijn opgedaan bij het organiseren van landhervormingen. Boeren in gebieden waar geen Internet-aansluiting is, kunnen de data van Ifad ontvangen op een disk.
"We zijn bij het Ifad van mening dat de mogelijkheden die worden geboden door moderne technologieën niet beperkt mogen blijven tot een geprivilegeerde groep welgestelden", zegt Fawzi H. Al-Sultan, de dynamische president van het Ifad. Opmerkelijk is dat de kennis die verspreid wordt via de website van Ifad, afkomstig is van zowel onderzoekscentra in het noorden als van traditionele boerengemeenschappen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië. De Ifad opent daarmee informatiestromen van rijke naar arme landen, van arme naar rijke landen en tussen arme landen onderling. Dit breekt met een patroon waardoor het Internet in ontwikkelingslanden vaak met achterdocht wordt bekeken, namelijk dat vrijwel alle informatie in cyberspace afkomstig is uit Noord-Amerika en Europa. Fawzi H. Al-Sultan zegt hierover: "De armen hebben vooral toegang nodig tot ervaringen en kennis uit soortgelijke gemeenschappen als waarin ze zelf leven. Vervolgens moet die kennis worden aangevuld met informatie uit andere bronnen’.
‘Haasje-over’ hypothese
Kan het Web een bijdrage leveren aan armoedebestrijding? Een aantal Afrikaanse deelnemers surft voor het eerst en nog wat onwennig in de door Dell Computers gesponsorde cybercafe’s in Toronto over internet. Het Web is inmiddels in de meeste Afrikaanse landen gearriveerd, maar is daar slechts toegankelijk voor kleine elites in staatsinstellingen of op universiteiten. In het New Yorkse stadsdeel Manhattan zijn nog steeds meer telefoonaansluitingen dan in heel Afrika ten zuiden van de Sahara. Een respectabel aantal internationale organisaties voor ontwikkelingssamenwerking ondersteunt echter Afrikaanse initiatieven om het gebruik van Internet in dit werelddeel te stimuleren. Usaid, de Amerikaanse overheidsinstantie voor ontwikkelingssamenwerking heeft 16 miljoen dollar beschikbaar om Afrikaanse landen te helpen bij het aanleggen van aansluitingen met de Internet-backbone.
De mogelijkheden van nieuwe computer- en communicatietechnologieën hebben verschillende organisaties op het terrein van armoedebestrijding en ontwikkelingssamenwerking kennelijk een nieuw elan gegeven. Medewerkers van deze organisaties laten graag het woord leapfrogging vallen. Daarmee bedoelen ze dat ontwikkelingslanden door gebruik van de meest geavanceerde technologieën ‘haasje-over’ in de kopgroep van de meest ontwikkelde landen zouden kunnen raken. Door bijvoorbeeld onmiddellijk een heel scala van satelliet- en andere draadloze communicatiesystemen in te voeren kunnen ontwikkelingslanden zich de veel hogere kosten van een glasvezelnetwerk besparen. Het is echter moeilijk deze ‘haasje-over’ hypothese met harde feiten te onderbouwen. Het blijkt steeds weer in Toronto dat de bezoekers uit ontwikkelingslanden sceptischer – en realistischer?- zijn dan de deelnemers uit het noorden.
Te weinig infrastructuur
Maxwell Mapako, de directeur van de Zimbabwaanse Ngo Biomass User Network dwaalt enigszins overdonderd langs de schitterende apparatuur van Bell, Motorola, Lucent Technologies en andere bedrijven die is uitgestald op de bij de conferentie behorende beurs. "Waar ik woon in Zimbabwe is het onmogelijk om een fax te sturen naar een buurland. Veel mensen hebben niets eens elektriciteit", zegt Mapako. Hij is ervan overtuigd dat zijn organisatie nog een lange tijd aangewezen zal zijn op voorlichtingsbijeenkomsten, drukwerk en radio-uitzendingen. "Internet is mooi voor ontwikkelde landen, maar in Afrika hebben we nog veel te weinig infrastructuur om er echt van te kunnen profiteren", zegt Mapako. Een andere Afrikaan is echter veel optimistischer over de mogelijkheden van de informatierevolutie. Koffi Annan, de Ghanese secretaris-generaal van de Verenigde Naties, benadrukt in zijn openingstoespraak op Global Knowledge ’97 de onverbrekelijke band die bestaat tussen toegang tot informatie, democratisering en economische ontwikkeling: "Bij de Verenigde Naties zijn wij ervan overtuigd dat informatie een enorme democratiserende kracht is, die gebruikt kan worden in de mondiale strijd voor vrede en ontwikkeling. Deze democratiserende kracht van de informatierevolutie zal ons nieuwe kansen bieden om armoede te bestrijden."
Om het potentieel van de informatierevolutie te realiseren zijn volgens de secretaris-generaal twee zaken van groot belang: onderwijs en onbelemmerde toegang tot telecommunicatiediensten. Koffi Annan: "Toegang is cruciaal. De mogelijkheid om informatie van elektronische netwerken te ontvangen, te delen en te downloaden, de mogelijkheid om kranten te publiceren zonder censuur of beperkingen en de vrijheid om onbelemmerd te communiceren over nationale grenzen, moeten fundamentele rechten zijn voor iedereen."
Teake Zuidema,
freelance medewerker Computable