De metamorfose van IBM’s System/390 naar moderne Cmos-technologie is nu voltooid. De nieuwe serie machines, die ook wel worden aangeduid als de Generation 4 (S/390 G4 Server), completeert de vervanging van de oudere, op bipolaire technologie gebaseerde machines – al zullen er nog heel lang bipolaire machines blijven draaien.
Waar het om gaat is dat Cmos-systemen goedkoper zijn, en ook milieuvriendelijker. Dit is van levensbelang voor IBM; tegenover de stijgende verkoopcijfers staan lagere prijzen, zodat de winstmarges nog meer aandacht krijgen dan vroeger. De relatieve eenvoud en kleinere fysieke omgeving voor deze nieuwe systemen maakt het eenvoudiger om machines op te waarderen, waardoor de levenscyclus korter wordt. Dit is erg belangrijk in het sterk veranderende IT-klimaat.
Het heeft te lang geduurd voordat IBM door had dat een centrale benadering betekent dat er gemeenschappelijke diensten centraal worden aangeboden aan zeer uiteenlopende systemen en applicaties. De nadruk ligt op de ‘enterprise-server’ in plaats van op de computer-die-alles-kan. Beter laat dan nooit heeft IBM ingezien dat MVS een uitstekende rol als server kan spelen. De nadruk ligt daarbij op clustering, en wel in zo’n mate dat vergelijkbare initiatieven in andere sectoren – zoals Windows NT – lichtelijk belachelijk aandoen. Natuurlijk heeft IBM vele jaren ervaring met het bouwen van grootschalige SMP-systemen, maar door IBM’s Sysplex-koppeling kunnen alle knooppunten in een complex gebruikmaken van dezelfde I/O. Hierdoor kan een systeem worden gebouwd dat er ook echt uitziet als één systeem (‘single system image’). Vergelijk dit eens met een kluwen van NT- of Unix-systemen met gemeenschappelijke schijven!
De mainframe-architectuur van IBM en ‘plug-compatibles’ ondersteunen een andere eigenschap, namelijk partitionering. Dit is, net als de schaalbaarheid, één van de belangrijkste redenen waarom de S/390-architectuur een goede enterprise-server is. Logische partities kunnen dynamisch worden opgezet, waarmee virtuele machines zijn te creëren; deze zijn volledig van elkaar afgeschermd, terwijl andere hulpbronnen desgewenst gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt.
Het voordeel van partitionering wordt vooral relevant geacht voor grote omgevingen. Maar als partitionering tegen lage kosten beschikbaar is, is het ook voor middelgrote omgevingen van belang. Prijs/prestatie en gebruiksgemak zijn daarom de belangrijkste redenen voor het feit dat IBM de S/390 in de IT-markt zowel naar boven als naar beneden aan het positioneren is. Met partitionering kunnen meerdere operationele systemen dezelfde systeemfuncties gebruiken. Een typisch voorbeeld is een partitionering waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen batch, transacties, ’time sharing’, ontwikkeling, beslissingsondersteuning, testen en dergelijke. Er zouden bijvoorbeeld twee instanties van DB/2 kunnen draaien, waarvan er één geoptimaliseerd is voor Cics-transacties (‘customer information control system’) en de ander voor ‘data warehousing’. Een batch-partitie kan geoptimaliseerd zijn voor maximale doorvoer (en MVS biedt goede systemen voor ‘job control’, die in Unix slechts matig en in NT in het geheel niet aanwezig zijn – wat is er met Unirexx gebeurd?). De timesharing-partitie daarentegen verdeelt geheugen en processortijd op basis van eenvoudige prioriteitsschema’s, zoals 40 procent voor de databasesoftware, 30 procent voor de e-mailserver, enzovoort. De aansturing van meerdere ‘multi-threaded’ transacties wordt dan in een specifiek tijdslot verzorgd door de software voor database-beheer. Timesharing is een efficiënte oplossing voor midrangesystemen gebleken (al heeft OS/400 een veel betere taakverdeling dan de andere); partitionering is goed voor grootschalige systemen. Met de goedkopere S/390’s op Cmos-basis – ook wel aangeduid als de Multiprise-lijn – gaat IBM deze uitdaging aan. Ook Sun komt met een partitioneringsschema voor de nieuwe 10000-machine, samen met versluierd commentaar van HP. Al deze nieuwe ontwikkelingen lijken veel geavanceerder dan de inherente complicaties die ontstaan als je een heleboel timesharing-systemen aan elkaar clustert.
IBM benadrukt het ‘server’-label, omdat het zo’n tien jaar geleden een rampzalige fout heeft gemaakt met de poging om de client/server-revolutie te bezweren door PC’s als terminals aan een coax-kabel te koppelen. IBM ging nog even door met deze onzin in de vorm van SAA, waarbij LU6.2-protocollen werden gebruikt om PC’s via een ’token ring’ aan de host te koppelen. LU6.2 is uitstekend voor het koppelen van grote transactiesystemen, maar is totaal ongeschikt voor simpele PC-clients. Unix- en NT-servers maken echter gebruik van de veel betere TCP/IP-protocollen en het goedkopere Ethernet. Het netto-effect is dat de uiteindelijke introductie van Cics/Client en Drda-to-Odbc-gateways (‘distributed relational database architecture’ to ‘open database connectivity’) een paar jaar geleden eigenlijk te laat kwam, in elk geval te laat voor continuïteit met MVS-servers. Het paard was beslagen; grote sites hadden een mengelmoes van MVS, Unix en Novell Netware staan, en worstelen nu weer met OS/2 en NT.
De conclusie is dat IBM tot grote hoogte is opgeschaald; het heeft het oude ‘ivoren toren’-systeem getransformeerd in een modern centraal systeem. De vraag is nu of het klanten die zijn overgestapt op Unix en NT kan terugwinnen.