Recent afgestudeerde informatici doen het in alle opzichten goed. Ze vinden van alle WO-ers het snelst een baan op niveau en het netto aanvangssalaris is hoog. Eén derde zegt echter niet de juiste keuzevakken en specialisatie op zak te hebben. Dit blijkt uit ‘Goede studies, de beste banen’, een onderzoek van de stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam in opdracht van het weekblad Elsevier.
De onderzoekers trokken een steekproef van tienduizend afgestudeerden lichting 1994-1995, gespreid over bijna veertig opleidingen. Van de aangeschrevenen stuurden 4600 een ingevulde enquête terug. De sterkste positie op de arbeidsmarkt hebben op dit moment afgestudeerden in de richtingen economie en techniek, zo blijkt duidelijk uit de resultaten. Voor degenen die een opleiding volgen in bijvoorbeeld de sectoren sociale wetenschappen of Taal & Cultuur ziet de toekomst er minder rooskleurig uit.
Dat informatici het goed doen op de arbeidsmarkt, zal – gezien het huidige nijpende tekort aan IT-ers – weinig verwondering wekken. Maar nog niet eerder was bekend hoe succesvol deze studie tegenwoordig is vergeleken met een hele reeks andere. Zo krijgen technische informatici, op de fiscaal-juristen na, het hoogste netto aanvangssalaris (gemiddeld 3100 gulden) en verwachten zij over vijf jaar minstens 5088 gulden netto per maand te krijgen. Hiermee komen ze op de derde plaats, na de bedrijfskundigen en – alweer – de fiscaal-juristen. Een woordvoerder van bureau Berenschot, bekend van de jaarlijkse salarisenquête in de IT-branche, noemt de verwachtingen die de technische informatici koesteren ten aanzien van hun loon overigens te optimistisch. Afgestudeerden in de algemene informatica verdienen minder dan hun technisch gevormde collega’s; zij staan met 2900 gulden netto aanvangssalaris op plaats acht. Het loonzakje van kunsthistorici en archeologen is het minst gevuld (2000 gulden).
Informatici verdienen weliswaar veel, maar moeten daar ook hard voor werken. Alleen de geneeskundigen en de fiscaal-juristen maken langere werkweken dan de technische informatici (gemiddeld 40,1 uur per week). De onderzoekers berekenden ook het percentage niet-participanten per opleiding: degenen die niet werken, niet op zoek zijn naar een baan en niet doorstuderen. Van de technische informatici behoorde 1,1 procent tot deze groep, van de algemene informatici 1,3 procent. Ook nu weer springen de kunsthistorici en archeologen op negatieve wijze in het oog met meer dan één vijfde ‘afhakers’.
Eigen bedrijf
Opvallend is het relatief hoge percentage (6,6 procent, goed voor een vierde plaats) technische informatici dat een eigen bedrijf begint, een mogelijkheid waar de opleidingen niet of nauwelijks aandacht aan besteden. Ook een groot aantal Neerlandici vestigt zich als zelfstandige, maar dat initiatief is in de meeste gevallen waarschijnlijk een noodsprong. Zij hebben veel moeite een passende baan in loondienst te vinden.
Verder besteedden de onderzoekers aandacht aan de aansluiting van opleiding en werk. Onder ‘verticale aansluiting’ verstaan zij de mate waarin de afgestudeerde een baan krijgt op zijn eigen niveau. De algemene informatici vonden voor 100 procent een baan waar WO of hbo voor gevraagd werd, de technische informatici voor 98 procent. De horizontale aansluiting – deze geeft aan of studie, specialisatie en keuzevakken passen bij de eisen die de baan stelt – is voor informatici veel minder goed. Dit keer komen zij niet voor in de top-tien en maar liefst één derde geeft aan niet over de juiste keuzevakken en specialisatie te beschikken. Ook de werkgevers in de IT klagen overigens steen en been over de gebrekkige aansluiting van de informatica-opleidingen op de praktijk.
Toch vinden informatici het snelst een baan op hun niveau. Het kost ze minder dan vijf maanden. Iets langer zoeken econometristen en afgestudeerden in de civiele techniek. Historici doen er gemiddeld meer dan twee jaar over om een baan op WO- of hbo-niveau te krijgen. Bijna de helft (48,3 procent) van de afgestudeerden in het onderzoek is vrouw. Zij kiezen massaal voor studies met de slechtste perspectieven op de arbeidsmarkt, zoals letteren en sociale wetenschappen. Het stereotype van de bèta bestaat echt, zo blijkt uit het onderzoek. De techneut is meestal een man zonder partner die hoge cijfers haalde op het VWO.