Er zijn maar weinig bedrijfstakken, waarin ingenieurs – bijgestaan door een horde advocaten – elkaar het leven zo zuur maken als in de chipsindustrie.
Het is een mooi voorbeeld van hoe bedrijven zich maar zeer ongaarne tot elkaar veroordelen om de torenhoge ontwikkelingskosten van nieuwe microprocessoren te drukken. Gedwongen door de omstandigheden gunnen onderzoeksafdelingen elkaar bij tijd en wijlen een kijkje in de keuken. Het is vaak een kwestie van wederzijds vertrouwen.
Naar nu blijkt is bij een dergelijke actie, in het begin van de jaren negentig, het vertrouwen tussen Digital en Intel grondig geschonden. De rechter moet nu uitmaken of Intel zich daadwerkelijk technieken van Digital heeft toegeëigend om chips met kloksnelheden van boven de 100 MHz te kunnen bakken.
Ondertussen profiteert Digital van de positieve PR die het bedrijf in één moeite door meekrijgt en zit Intel in het beklaagdenbankje. Immers, Intel zou zelfstandig zijn chips nooit zo snel hebben kunnen maken, wanneer het niet gebruik kon maken van de hoogwaardige technologie van Digital, zo is de boodschap.
Het kon wel eens zijn dat het met name om het laatste effect te doen is. Want, hoewel de Alpha-chip bekend staat als snel en superieur, heeft dit geen navenant groot marktaandeel opgeleverd. De chip van Digital moet genoegen nemen met marginale markten.
Binnen het bedrijf is men het er inmiddels over eens dat je technologisch gezien wel de beste kan zijn, maar dat het een heel ander verhaal is of je dit in klinkende munt kunt omzetten. Marketing: daar draait het om. En, zoals bekend, is merkbekendheid hierbij een van de belangrijkste wapens. Daarom heeft Digital, los van de uitkomst van dit waarschijnlijk langdurige juridische conflict, er alleen maar baat bij de kwestie aan te kaarten. Het vestigt de aandacht weer even op het feit dat er ook nog andere chipbakkers dan Intel zijn.