Zo’n kleine vijftien jaar informatietechnologisch stimuleringsbeleid in het Nederlandse onderwijs heeft niet geleid tot algemene acceptatie en brede invoering van informatie- en communicatietechnologie (ICT) op de scholen. Een nieuwe achterstand ten opzichte van andere West-Europese landen, met name de Scandinavische, en van de VS tekent zich steeds duidelijker af. Het Nederlandse onderwijs staat dus niet zonder reden aan de vooravond van een belangrijke impuls in het gebruik van ICT in het onderwijs.
Half april zal onderwijsminister Ritzen, namens het kabinet en financieel gesteund door de minister van Economische Zaken, de plannen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie voor het basis- en voortgezet onderwijs bekendmaken. De beslissing over de financiële dekking van die plannen zal overigens pas in de loop van het jaar worden genomen.
In grote lijnen waren de plannen al in Computable van 9 februari dit jaar te lezen. Scholen krijgen vanaf 1998 de beschikking over eigen netwerken. Er komt een nationaal elektronisch onderwijsnetwerk. De levering van krachtige PC’s wordt ter hand genomen; uiteindelijk moet een ratio computer:leerling ontstaan van ongeveer 1:15. Docenten zullen op grote schaal worden nageschoold. Verder bestaat er ruimte voor ontwikkelprojecten, die samen met educatieve uitgevers kunnen worden uitgevoerd.
Er is nu dus sprake van een krachtige impuls, die in principe voor langere tijd zal gelden. Minister Ritzen ziet deze impuls graag als het resultaat van zijn weinig succesvolle kennisdebat. In wezen is de aanleiding voor de impuls een andere. Van invloed zijn onder andere de resultaten van diverse vergelijkende onderzoeken, waaruit blijkt dat het Nederlandse onderwijs op het gebied van ICT meer en meer achterloopt op omringende landen. Die onderzoeksgegevens zijn niet echt nieuw, maar kennelijk slechts langzaam doorgedrongen tot Zoetermeer en het Binnenhof. Verder groeit vanuit de marktsector de behoefte aan ICT-geletterd personeel met de dag. Dat heeft mede geleid tot het luiden van de alarmklok bij Economische Zaken. Ook wil het kabinet, vooral minister-president Kok, een nadrukkelijke bijdrage van het onderwijs aan zijn beleidsstreven om in de volgende eeuw van Nederland een kennishaven te maken, onder het credo ‘van mainport naar brainport’.
Dat Ritzen de signalen uiteindelijk heeft opgepikt en inmiddels zo krachtig heeft vertaald in verlangens tegenover het kabinet is bemoedigend, temeer daar het primair- en voortgezet onderwijs in de portefeuille van staatssecretaris Netelenbos zit. In die portefeuille behoorde ICT tot voor kort bepaald niet tot haar politieke stokpaardjes.
Algemene politieke credo’s
In 1998 start de uitvoering van de ICT-plannen uit de nog te verschijnen nota ‘Investeren in voorsprong’. Een extra stimulans voor Ritzen zal zijn dat er in dat jaar verkiezingen worden gehouden. Ook het voorzitterschap van de Europese Unie zal een prikkel vormen om te scoren – en dat wordt tijd, want de resultaten van inmiddels vijftien jaar stimuleringsbeleid ‘computers op school’ vallen tegen.
Winter 1992 kwam staatssecretaris Wallage met zijn eigen ICT-nota, na vele proefversies en kennelijk een lange politieke worsteling. Zijn eerste beleidsnota over het IT-onderwijs draagt de ondertitel: ‘Bevorderen van het gebruik van informatietechnologie in het onderwijs voor de lange termijn’. De nota onderscheidt drie perioden bij de introductie van wat toen nog informatietechnologie in het onderwijs heette.
De eerste periode was de pioniersfase (tot 1984). In deze periode ontstonden de eerste groepen van actieve docenten die experimenteerden met het gebruik van computers in de klas. De Stichting Teachip bijvoorbeeld verzorgde scholingscursussen voor de docenten.
Daarna volgde de stimuleringsfase (van 1985 tot 1988). Het was de periode van het groots opgezette Informatica-stimuleringsplan (Insp). Tijdens het Insp werden de scholen voor voortgezet onderwijs in het kader van het Nivo-project met hulp van het bedrijfsleven van de eerste generatie 8086 PC’s voorzien. Pas op het eind van het Insp, in 1988, startte het Print/Comenius-project, dat ook voorzag in de levering van de nieuwe generatie x286 PC’s en later x486 PC’s voor het basisonderwijs. Erg gul was de overheid overigens niet; er werd één PC voor zestig leerlingen beschikbaar gesteld. Windows werd als standaard ingevoerd. Verder waren er, net zoals in het Nivo-project, nascholingsprogramma’s voor docenten en ontwikkelprogramma’s voor educatieve programmatuur.
De derde periode was de verbredingsfase (van 1989 tot 1992). Het beleidskader van de verbredingsfase (1988 tot en met 1992) droeg de naam Opstap.
De toenmalige staatssecretaris Wallage probeerde zijn algemene politieke credo’s te verbinden met de invoering van IT. Daaruit vloeiden vijf uitgangspunten voort. Allereerst staat de school centraal: autonomie en eigen meesterschap. Verder is de inhaalslag voorbij; Nederland is weer bij. In de scholen is een basis gelegd met betrekking tot apparatuur, programmatuur en deskundigheid. Ook is IT geen apart beleidsthema meer, maar ondergeschikt aan beleidsthema’s per onderwijssector. Tot slot speelt de overheid een selectieve rol: ze schept voorwaarden, houdt de vinger aan de pols en biedt zo nodig een vangnet.
Deze uitgangspunten werden direct na de bekendmaking al aangevochten. Toch vormden ze tot 1995 de kern van het IT-beleid in Zoetermeer. Ze verklaren waarom op sommige gebieden weinig of niets is gebeurd. Aan bijvoorbeeld de ontwikkeling van digitale netwerken in het basis- en voortgezet onderwijs is nauwelijks iets gedaan. Dit ondanks ondermeer de ambities zoals verwoord in het Nationale Actieplan voor de elektronische snelweg, waarin het onderwijs nauwelijks aanbod kwam.
Trendbreuk
In 1992 zou de periode van introductie van en oriëntatie op de PC in het voortgezet onderwijs aflopen. Men vreesde dat vooral hier stagnatie zou optreden. Vanuit de onderwijsverzorging werd gevraagd om continuering. Uiteindelijk kreeg men financieel gedeeltelijk zijn zin.
In zogenoemde PIT-projecten namen groepen scholen voor voortgezet onderwijs (in de vorm van netwerken) deel aan projecten waarbij de computer werd ingezet in een of meer schoolvakken. Binnen de zeer beperkte mogelijkheden (verouderde apparatuur en weinig geschoolde docenten) lijken de projecten op de scholen aan te slaan. Van een ander element uit het PIT-project, de zogenaamde backward mapping, waarbij de succesvolle scholen als voorbeeld dienen, is minder terecht gekomen.
In de loop van 1996 tekent zich binnen de politiek een duidelijke trendbreuk af. Voor het eerst sinds 1992, het eind van de introductie- en oriëntatieperiode, staat ICT, met de toegevoegde C van communicatie, in het onderwijs weer op de politieke agenda. Wat is de reden van deze ommezwaai? Waarom werd het beleidsdoel, een algemene introductie van de computer, die de scholen zelf zouden moeten overnemen, niet bereikt?
Nieuwe interventie
Een van de belangrijkste adviseurs van minister Ritzen is prof. dr Tjeerd Plomp, verbonden aan de faculteit Toegepaste Onderwijskunde van de Universiteit Twente. Plomp heeft vanaf het moment dat de eerste computers begin jaren tachtig op de scholen kwamen als voorzitter van diverse overheidscommissies een belangrijk adviserende rol gespeeld bij de formulering van het IT-beleid in onderwijs.
Op de vraag wanneer de overheid het idee kreeg dat een nieuwe interventie in het onderwijs met betrekking tot ICT noodzakelijk is, verwijst Plomp naar de voorgeschiedenis. "Kijken we terug, dan denk ik dat een paar zaken belangrijk zijn. Om te beginnen moeten we constateren dat het idee in het begin van de jaren negentig, dat het Informatica Stimuleringsplan een vliegwiel in werking heeft gesteld, maar ten dele juist is. De computer is niet meer weg te denken uit de school. Het vak informatiekunde heeft zijn plaats gekregen in het voortgezet onderwijs, en dat geldt helemaal voor het beroepsonderwijs. Ook in sommige algemene schoolvakken heeft informatica een vaste plaats gekregen. In bijvoorbeeld het vak natuurkunde is informatica deel gaan uitmaken van de exameneisen. Het is gaan stagneren bij de alledaagse lespraktijk; de verrijking van het alledaagse lesgeven door gebruik van ICT. Men ziet nu in dat wat het ministerie begin jaren negentig verwachtte niet is uitgekomen."
"Een tweede element is de snelle technologische ontwikkeling aan de ‘communicatiekant’ in de samenleving, waarbij Internet het sleutelwoord is. Dit heeft geleid tot de bemoeienissen van Economische Zaken en van ondernemerszijde, bijvoorbeeld het VNO. Ritzen heeft daaruit geconcludeerd dat er een nieuw aspect is waar hij aandacht aan moet besteden. Dat staat overigens los van het gebruik van traditionele computers in het onderwijs."
"Die elementen hebben ertoe geleid dat in het najaar van 1995 binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap twee dingen zijn gebeurd. Er is een ambtelijke projectgroep voor ICT en onderwijs in het leven geroepen, om nieuw beleid op het gebied van ICT en onderwijs voor te bereiden. Omdat de bestaande lerarenopleidingen op de schop gingen, is daarnaast een commissie ingesteld die vergaande inhoudelijke voorstellen moest ontwikkelen met betrekking tot de inhoud van de toekomstige lerarenopleiding en de rol die multimedia en ICT daarbij spelen. Op die wijze gaf Ritzen een extra push aan de lerarenopleidingen."
Innovatie
Plomp was voorzitter van die internationaal samengestelde Committ-commissie (Committee on Multimedia in Teacher Training), waarin ondermeer de voormalige Zweedse onderwijsminister Per Unckel zat. Eind vorig jaar overhandigde hij het rapport Teaching and learning for the future in Den Haag aan minister Ritzen en aan Bill Gates.
De gekozen aanpak roept de vraag op of het logisch is om bij het geven van nieuwe ICT-impulsen aan het onderwijs te beginnen bij de lerarenopleidingen. Achteraf bezien vindt Plomp dat niet meer zo’n relevante vraag. "Het was goed dat er iets gebeurde. In november 1995 werd ik gevraagd of ik de commissie wilde voorzitten. Er waren dus een aantal lijnen vanaf 1995 en die beginnen nu bij elkaar te komen. Medio april moet die beleidsnota uitkomen. Die zal het hele terrein van primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de beroeps- en volwassenen educatie betreffen. Ook de activiteiten die betrekking hebben op de lerarenopleiding zullen dus binnen het geheel worden geplaatst."
Bij het implementeren van IT en later ICT zijn de afgelopen vijftien jaar diverse modellen gebruikt. Het Insp in de jaren tachtig kende een ambtelijke projectstaf die het project bestierde. Tijdens het vervolg van Opstap, eind jaren tachtig, was er een stuurgroep van de landelijke onderwijsverzorging. Voor het komende project, begroot op bijna een miljard gulden, moet ook een besturingsmodel komen.
"Ik geloof sterk in een model waarin het denken herkenbaar is dat je ook tegenkomt in het Committ-rapport", zegt Plomp. "Dat betekent actief stimuleren dat innovatieve praktijken worden vormgegeven (emergent practices). Dat is de ‘courage’-kant. Het betekent ook actief zorg hebben voor de bestaande situatie. Dat betreft de scholen, schoolleiders en leerkrachten. Je moet ervoor zorgen dat die in een paar jaar klaar zijn om het onderwijs in de toekomst vorm te geven. Ik geloof daar heilig in. Dat is scholing en nascholing (staff development) en technische infrastructuur (connectivity)."
"Met de communicatiemogelijkheden van de nieuwe media kun je veel vernieuwing laten plaatsvinden door gebruik te maken van ondermeer World Wide Web. Dat vereist helemaal geen kostbare producties. Het gaat om innovatieve didactieken die op een verstandige manier ervoor zorgen dat de goede dingen van het Web ontsloten worden. Ik heb alle begrip voor mensen die spreken over een ‘Netnanny’, wetend dat kinderen op allerlei plekken, dus ook de verkeerde, terecht kunnen komen. Dat is echter de ethisch sociale kant van de zaak."
Plomp blijkt geen voorstander van uitgebreide stimulering van het ontwikkelen van zeer kostbare educatieve programmatuur. Er zullen volgens hem wel enige kostbare producties nodig zijn, maar niet op een schaal zoals in het verleden.
Weinig harde gegevens
De afgelopen vijftien jaar is ruim een miljard gulden geïnvesteerd in informatietechnologie in het onderwijs. Ondanks die aanzienlijke investering zijn er weinig harde gegevens over de effecten daarvan. De beschikbare onderzoeksgegevens zijn nogal fragmentarisch.
Plomp is nauw betrokken bij het internationale Comped-onderzoek, een vergelijkend onderzoek naar het gebruik van IT in het onderwijs van een aantal geïndustrialiseerde landen. Voor Nederland hebben er enkele deelonderzoeken plaatsgevonden naar de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs. Daaruit bleek dat de PC alleen wortel heeft geschoten binnen het vak informatiekunde.
Dat vak kent voor de basisvorming kerndoelen waarvan de realisatie ten minste tachtig lesuren vergt. Door toedoen van het toenmalige kamerlid Netelenbos is het aantal uren op de adviestabel teruggebracht tot twintig. Voor de weggevallen tijd kwamen uren voor het nieuwe vak verzorging in de plaats. De resterende zestig benodigde uren informatiekunde zouden binnen andere vakken gerealiseerd worden. Daarvan is weinig terecht gekomen. Veel leerlingen verlaten momenteel het voortgezet onderwijs zonder dat ze beschikken over redelijke ICT-basisvaardigheden, zoals binnen Windows met een spreadsheet werken of omgaan met Internet. Inmiddels zijn er plannen om te komen tot een (informeel) rijbewijs voor de elektronische snelweg.
Een uitvoerig onderzoek naar de effecten van het Print/Comenius-project heeft nooit plaatsgevonden. De toenmalige staatssecretaris Wallage achtte dat niet nodig, zo gaf hij in 1993 te kennen. "We weten wel zo ongeveer hoe het op de basisscholen toegaat. Verder heb ik de periodieke verslagen van de onderwijsinspectie nog."
Veel scholen hebben inmiddels uit eigen middelen de nodige hardware en netwerken aangeschaft. Niemand weet echter wat de feitelijke situatie ten aanzien van beschikbare hardware-voorzieningen op dit moment is – maar daar moeten Ritzens ICT-plannen voor het onderwijs verandering in brengen.
Jan Lepeltak is freelance medewerker van Computable en hoofdredacteur van het onderwijstijdschrift COS (Computers op School).
Computergebruik in het onderwijs
Dit is het tweede artikel in een serie van drie over het gebruik van computers in het onderwijs. In het eerste artikel schreef Charles Groenhuijsen over de Amerikaanse situatie en plannen op dit gebied (zie Computable, 28 maart 1997). Het derde gaat over de problemen die het onderwijs met computers kan geven.