Voordat we ons weer verdiepen in de implicaties van Intranetware, Netscape Suitespot en dergelijke, wil ik eens stil staan bij de basisprincipes, want we dreigen ons blind te staren op Internet- en Intranet-producten. Ik geloof best dat al die nieuwe producten en leveranciers veel invloed zullen hebben, maar we moeten eerst feiten en fictie scheiden.
Internet is begin jaren tachtig ontwikkeld om wetenschappelijk onderzoekers wereldwijd met elkaar in contact te brengen. Het was de opvolger van Arpanet, dat computers op computers aansloot, omdat de meeste sites overgingen op lokale campus-netwerken. Daardoor moest het mogelijk zijn netwerk-knooppunten op elkaar aan te sluiten: de interconnectie van netwerken, vandaar de naam Internet. De Internet-protocollen werden wereldwijd en uniform geïmplementeerd; ‘lokale verbetering’ betekent immers ook ‘incompatibiliteit’. De noodzaak tot communiceren overwon en elimineerde alle ‘uitbreidingen’ die zo kenmerkend zijn voor de IT-industrie.
Het basisprotocol is IP (Internet Protocol), een datagram-georiënteerd netwerkprotocol. Bovenop IP werden twee transportprotocollen toegevoegd, UDP (User Datagram Protocol) en TCP (Transport Control Protocol), die een betrouwbare communicatieservice moesten garanderen. UDP wordt niet veel meer gebruikt binnen Internet, maar nog wel in client/server-applicaties. TCP biedt een betrouwbare verbinding; de sessie wordt opgezet, gebruikt en verbroken. Dankzij de inspanningen van Berkeley University is een standaard programmeerinterface voor TCP en UDP ontwikkeld, Sockets genaamd, dat draait op de meeste besturingssystemen.
De belangrijkste diensten zijn telnet (een virtuele Ascii-terminal), protocollen voor bestandsoverdracht (ftp en tftp) en een berichtendienst voor e-mail systemen (smtp). De meeste telnet-emulatoren bieden tegenwoordig ook ten minste een DEC VT100 en een IBM 3270.
Een groot deel van de Internet-protocollen is ontwikkeld aan Berkeley University, tegelijkertijd met een Unix-compatibel besturingssysteem, BSD. BSD werd in universitaire kringen op grote schaal gebruikt en vormde de basis voor Suns besturingssysteem Sunos. De academische associatie tussen Unix, BSD en Internet leidde tot zoveel druk dat de hele Unix-wereld de Internet-protocollen omarmde als de de facto standaard voor alle Unix-versies. TCP/IP enzovoort wordt nu gebruikt om Unix-systemen te koppelen, los van de vraag of ze een Internet-verbinding hebben of in een geïsoleerd netwerk zitten.
Terwijl de mainframe-wereld zich op SNA concentreerde en OSI hevig op zoek was naar applicaties, bloeiden in de wereld van de PC-lan’s de protocollen Netbeui (IBM/Microsoft) en XNS (Xerox). Het bekendste protocol van vandaag, IPX/SPX (Novell Netware), is afgeleid van XNS. Doordat tegenwoordig alle besturingssystemen de Internet-protocollen ondersteunen (standaard bij Unix, een optie bij MVS, NT, Netware etcetera) en door de enorme belangstelling voor Internet verdringt TCP/IP alle andere protocollen.
IP is nu ook het meest gebruikte protocol om wide area backbones te realiseren. Hier zal IP op termijn worden vervangen door Frame Relay– en ATM-protocollen, maar de routers zullen aan de gebruikerskant van het netwerk nog steeds IP ondersteunen, zodat de echte fysieke backbone van het netwerk volledig transparant zal zijn.
Een site maakt een verbinding met Internet via een IP-router. Deze kastjes hebben meestal een Ethernet-interface aan de site-kant en een snelle huurlijn naar het dichtstbijzijnde (of anderszins goedkoopste) Internet-knooppunt aan de andere kant. IP-sprekende apparaten die aan de router zijn gekoppeld, kunnen daardoor elk ander IP-sprekend systeem ter wereld bereiken. Dit betekent dat iedere gebruiker moet beschikken over een uniek IP-adres, gealloceerd door de verantwoordelijke Internet-beheerautoriteit. Door dezelfde router heeft iedereen ook toegang tot elk IP-knooppunt in het lan, wat de deur open zet voor hackers. Daarom is het noodzakelijk al het inkomende en uitgaande verkeer te filteren met een ‘brandscherm’ (firewall).
Individuele gebruikers en kleine sites vermijden de kosten van een router door zich aan te sluiten op een openbare router. Ze gebruiken hierbij een modem en een telefoonlijn of Isdn. Openbare routers worden tegen betaling beheerd door een point-of-presence (pop). De individuele PC gebruikt de asynchrone com-poort in combinatie met een speciaal lijnprotocol, PPP. PPP koppelt de IP-protocollen in de PC (geleverd door een browser bijvoorbeeld) aan de pop. De pop-provider biedt toegevoegde waarde, zoals e-mail met behulp van smtp en de uitbreidingen POP3 en Mime (waarmee grafische gegevens en bestanden van bijvoorbeeld tekstverwerkers aan e-mail-berichten zijn toe te voegen). Als een gebruiker een verbinding met de pop maakt (met gebruik van telnet), wordt de e-mail-service ingeschakeld om post tussen de server en de gebruikers uit te wisselen. De pop biedt gebruikers wereldwijde toegang tot servers – tegen lokaal telefoontarief. Gebruikers moeten als ze klaar zijn altijd de verbinding verbreken. Daardoor worden fysieke modempoorten op de pop vrijgegeven, en dat is wel zo netjes tegenover andere gebruikers.