In de jaren tachtig en negentig werd Internet uitsluitend gebruikt door academici. Met telnet konden wetenschappers op elkaars Unix-systemen inloggen; met ftp konden ze bestanden overhalen, vooral applicaties maar ook wel gegevens; en smtp stimuleerde het gebruik van e-mail.
E-mail was een echte doorbraak, omdat het wereldwijde communicatie in een homogene omgeving mogelijk maakte. Dat stond in schril contrast met de interne e-mail-systemen van bedrijven en instellingen. Fax was het enige communicatiemiddel tussen bedrijven onderling. Zelfs nu nog gebruiken sommige sites cc-mail, en andere Groupwise, Profs, Notes enzovoort.
Een andere service op Internet is Usenet (met het Nntp-protocol). Usenet is een echte gebruikersdienst. Het is een verbetering ten opzichte van conventionele bulletinborden, omdat er aparte discussiegroepen voor elk specifiek aandachtsgebied bestaat. Bovendien worden nieuwe artikelen automatisch verspreid onder de servers die op bepaalde groepen zijn geabonneerd. Tegenwoordig is er een nieuwsgroep voor elk denkbaar onderwerp.
De grootste sprong in maatschappelijk belang en algemeen nut maakte Internet midden jaren negentig, toen World Wide Web het licht zag. De Internet Engineering Task Force (Ietf) bewaakt Internet en het WWW-consortium (WWW 3) ziet toe op de Web-standaarden. Het is belangrijk om de invloed van deze instanties te onderkennen, omdat nietsontziende computerleveranciers die zich bedreigd voelen door Internet altijd proberen de de facto standaarden te frustreren door het toevoegen van niet standaard ‘uitbreidingen’.
Het Web is een tekstdatabase met hypertext-koppelingen. De oorsprong ligt bij Cern, waar de eerste Web-server werd ontworpen. Die maakte gebruik van twee protocollen: Hypertext Markup Language (Html) en Hypertext Transport Protocol (Http). Html voegt aan de platte tekst standaard opmaakdirectieven toe, waarmee te definiëren is hoe de tekst er op papier of beeldscherm uit moet zien. Html biedt de mogelijkheid om plaatjes en executeerbare scripts in de tekst in te bedden en om op eenvoudige wijze gegevensinvoer met behulp van formulieren te realiseren. De belangrijkste eigenschap van Html is het hyperlink-concept. Ieder ‘veld’ in de tekst kan worden geassocieerd met een identifier. Hierbij wordt het standaard Internet-adresseringssysteem URL (Universal Resource Locator) gebruikt. URL’s identificeren vrijwel alles, maar vooral andere tekst. Omdat de pagina uitsluitend via de URL wordt geadresseerd, kan hij zich overal in Internet bevinden. Een hoofdpagina op een bepaalde server kan dus verwijzen naar pagina’s die zijn opgeslagen op computers die zich waar dan ook in het Web bevinden. Een pagina met leveranciers bijvoorbeeld kan verwijzen naar pagina’s op de servers van specifieke leveranciers. Daarnaast kunnen URL’s verwijzen naar andere objecten dan platte tekstdocumenten, bijvoorbeeld Java-applets.
Het principe van hypertext werd het belangrijkste nieuwe concept in de informatietechnologie door de ontwikkeling van een grafische browser voor Mac’s en PC’s. De browsers openden een venster op de PC, waarin de tekst en de daarin opgenomen plaatjes, opgeslagen in GIF- of Jpeg-formaat, werden afgebeeld. Merk op dat het Web geheel tekst-gebaseerd is; grafische functies ontbreken. Pagina’s worden in tekstvorm afgebeeld, waarna de plaatjes er als het ware overheen getekend worden. Plaatjes worden niet verwerkt, alleen afgebeeld. Een tekstveld met een URL eraan gekoppeld wordt in een andere kleur op het scherm afgebeeld. Als de gebruiker met de browser op die tekst klikt, worden de URL-gegevens teruggestuurd naar Internet (dat kan naar elke server zijn, en niet alleen naar degene waar de pagina vandaan kwam), om een nieuwe pagina op te halen en af te beelden. Zo ontstond het principe van Internet-surfen. Vergelijk dit eens met het omslachtige opzoeken van directories en opstarten bestandstransfers! Het Web bracht dat concept binnen ieders bereik. Internet was niet langer het exclusieve domein van computerexperts en wetenschappers.
Mosaic was de eerste grafische browser; de ontwikkelaars stichtten de huidige marktleider, Netscape. Tegenwoordig domineert de Netscape-browser, Navigator, de markt. Microsoft is op afstand tweede met Internet Explorer. Uit die de facto standaard is een nieuw protocol ontstaan, Http. Hiermee kunnen de browser en de Web-server opdrachten en antwoorden uitwisselen.
Html heeft een cruciaal kwetsbaar punt. De auteurs hebben inside-kennis over Sgml gebruikt. Sgml is de standaard opmaaktaal in de uitgeverswereld. Het scheidt opmaak van weergave; een opgemaakt document is in een veelheid aan stijlen weer te geven, zonder dat de inhoud verandert. Html is gebaseerd op één stijl, en een simpele bovendien. Dat is een zwak punt als men Web-servers voor interne informatiesystemen wil gebruiken. Kijk dus uit naar een nieuwe Web-standaard, XML, die de beste eigenschappen van Sgml combineert met compatibiliteit met Html, mèt hypertext-links.