Ik ben op bezoek bij mijn schoonzusje C., die pas een huis heeft gekocht in een klein dorpje ten noorden van Groningen. Voor een prikje, moet ik tandenknarsend toegeven, zonder enig achterstallig onderhoud of skeletten in de kast, en met een lap grond die mij als Randstadbewoner hevige aanvallen van weilandvrees bezorgt. Het bezoek is een goede gelegenheid om eens echt kennis te maken met zwager F., die inmiddels al weer langer dan een jaar is aangetrouwd maar nog niet echt geïntegreerd is.
Het huis ziet er fraai uit, maar voor F. nog niet fraai genoeg.
"En dan gaan we ook nog het dak recht doortrekken," zegt hij.
Waarop ik me afvraag of de gevel dan ook opnieuw neergezet moet worden? Dat is inderdaad het geval, maar, aldus F., tevens een fluitje van een cent.
F., in het dagelijks leven bouwadviseur, blijkt van oorsprong siermetselaar te zijn. Een ambachtsman die een aantal jaren geleden in een krimpende markt is overgestapt op installatietechniek en nu ook advieswerk doet.
Een uur later lopen we over de Grote Markt in Groningen. Plaats en provincie zijn de laatste tijd regelmatig in het nieuws. Een aannemer bedacht een standbeeld van Lenin in zijn achtertuin, een museumdirecteur kwam met een kunstzinnige poster die nooit is opgehangen maar dankzij de dagbladen en Paul de Leeuw wel nationale dekking gekregen heeft, met een nog onbekend effect op de landelijke bierconsumptie. Het is duidelijk, plaats en provincie timmeren danig aan de weg.
Waar men in het noorden tegenwoordig werkelijk in uitblinkt, is het neerzetten van bijzondere gebouwen. Zoals dat merkwaardige museum tegenover het station, of het ‘organische’ kantoor van de Gasunie dat op grote afstand zichtbaar is. Of het nieuwe stadhuis aan de Grote Markt, of liever gezegd, het gebouw dat er voor in de plaats kwam. Niet iedereen vond het stadhuis namelijk even mooi. Eigenlijk vond iedereen het enorm lelijk. Toch bestond er grote weerstand tegen het plan om het nieuwe stadhuis door iets mooiers te vervangen. Het stadsbestuur hakte de knoop door: nu staat er een prachtig complex.
"Iedereen is laaiend enthousiast,", aldus F.
Een slecht systeem tot de grond toe afbreken en door iets beters vervangen: dat doen we in de IT-sector nog niet vaak genoeg, denk ik bij mezelf.
Het nadeel van de nieuwbouw is dat de omliggende gebouwen op de Grote Markt er nu een beetje sleets en vervallen uitzien. Iedereen die wel eens een plafond wit, kan hier over meepraten.
We praten over de toekomst van F.’s zoon. F. wil hem dolgraag de beginselen van de siermetselarij bijbrengen.
"Weet je wat het is, ze leren het vak niet meer. Ze kunnen zó metselen, of zó, maar als het anders moet, wordt er iemand bijgehaald. En prefab, ja. Je krijgt de muren kant en klaar aangeleverd. Blokkendoos."
In de software-industrie wordt ook niet meer geprogrammeerd, mijmer ik. Building blocks, ja. Api’s. Knoppen. En als het moeilijk wordt, haal je er iemand bij.
Hele huizen heeft F. gebouwd, in zijn vrije tijd nog wel.
"Acht maanden doe je over een huis," zegt hij. "Dat weet je precies van te voren."
Wij niet, huiver ik. We hebben geen idee hoe lang het bouwen van applicaties duurt. We gokken maar wat, vaak mis.
F. haalt zijn schouders op. "Maar ik doe het niet meer," vervolgt hij. "Ik kan het fysiek niet meer opbrengen. Want het is zwaar, hoor."
Bij ons is het meer een kwestie van geestelijke uitputting, denk ik, als je de repetitive strain injury niet meerekent.
F. klust ook bij, zo zegt hij. In het weekeinde werkt hij als gevelreiniger. Een specialistische nis in de markt, opper ik.
"O, dat weet ik niet. Ik doe het voor mijn lol."
Net als columns schrijven, denk ik.