Het gaat niet goed met het Nederlands Genootschap voor Informatica (NGI): er is sprake van vergrijzing en het ledental loopt terug. Een nieuw bestuur wil proberen de vereniging nieuw leven in te blazen. Hein van Steenis gaat in op de vraag hoe, en hoeveel kans op succes die poging heeft.
De potentiële leden van het NGI bevinden zich onder de naar schatting 70.000 tot 100.000 mensen die actief in de automatisering werkzaam zijn, maar dat zijn niet allemaal informatici. Het NGI stelt overigens geen beperkingen aan het lidmaatschap van de vereniging, die amper 7.000 leden telt. De vraag is waarom veel automatiseringsmensen het kennelijk niet belangrijk genoeg vinden om lid te worden. Ligt dat aan onbekendheid met de mogelijkheden van het NGI? Het is niet aannemelijk dat de hoogte van de contributie (125 gulden per jaar) een echte belemmering vormt.
Het NGI is meer dan vijfentwintig jaar geleden ontstaan door het samengaan van het Nederlands Rekenmachine Genootschap (NRG) en de Stichting Studiecentrum Administratieve Automatisering (Ssaa).
De algemene doelstelling is in de loop der jaren niet veranderd: het in brede zin bevorderen van de kennis van en de belangstelling voor informatica. Het NGI wil duidelijk een beroepsvereniging zijn, en geen branchevereniging, zoals de Fenit, of vakvereniging, zoals het FNV. Die doelstelling wordt gerealiseerd door een aantal geledingen, vrij zelfstandige afdelingen en regio’s met een eigen bestuur, die technisch ondersteund worden door een bureau. Er is een gekozen Ledenraad die het beleid bepaalt en een bestuur dat het beleid uitvoert. Deze bijna federatieve structuur is een jaar of tien geleden ingesteld en in 1994 bij een nieuwe reorganisatie-opzet verstevigd. Afdelingen concentreren zich op verschillende aspecten van de informatica, bijvoorbeeld databases, systeemprogrammatuur, cad/cam, educatie of eindgebruikersomgevingen. Regio’s beleggen meer algemene bijeenkomsten. Deze federatieve structuur bemoeilijkt de totstandkoming van een duidelijk beeld van het NGI als vereniging.
Met raad en daad
Eind jaren tachtig, toen het slechter ging met de IT-branche, werden de collectieve lidmaatschappen van bedrijven voor de medewerkers werden opgezegd. Bovendien raakt de informatica vanaf die tijd steeds verder geïntegreerd in andere vakgebieden, bijvoorbeeld logistiek, fabricage of advocatuur; men wordt dan liever lid van de vereniging op dat andere gebied. Hoewel er veel nieuwe gemengde afdelingen zijn opgericht (ondermeer Beveiliging, Computerrecht, Sociale Aspecten en Logistiek), levert de ledenwerving steeds meer moeilijkheden op. De brochure NGI-2000, die in 1995 werd samengesteld voor werving door NGI-leden, heeft nauwelijks resultaat gehad.
Moet er een organisatie zijn die de belangstelling voor en het bewustwordingsproces rond de informatica op gang houdt? Een beroepsorganisatie die gesprekspartner is voor de overheid voor alle zaken rond informatica? Een vereniging met leden die over voldoende kennis en expertise beschikken om waar nodig met raad en daad te adviseren en een beter begrip over informatica te stimuleren? Een vereniging ook waar informatici de mogelijkheid hebben om collega’s te ontmoeten, samen een onderwerp uit te diepen, een rapport te schrijven of een congres te beleggen, kortom, om de belangstelling voor en kennis van informatica te bevorderen?
Computers dringen verder en verder door in alle lagen van de samenleving, in produkten, produktieprocessen en organisaties. Natuurlijk krijgen informatici in toenemende mate met andere vakgebieden te maken, maar juist daarom is het nuttig om contact met IT-vakgenoten te onderhouden en de aandacht te vestigen op je eigen vakgebied. Uit eigen ervaring weet ik dat het stimulerend is om met collega’s een nieuw onderwerp aan te pakken of om daarover te horen van iemand die er veel ervaring mee heeft. Zo’n initiatief resulteerde bijvoorbeeld in het Handboek informatiebeveiliging dat door de werkgroep Beveiliging met medewerking van het Gcei is ontwikkeld.
Wegkwijnen
Het NGI staat op een tweesprong: moet het doorgaan op de oude voet (en mogelijk op termijn wegkwijnen) of moet het meer naar buiten treden en hechter samenwerken met andere organisaties? Het nieuwe bestuur, dat in november door de Ledenraad gekozen werd, is duidelijk de laatste mening toegedaan. Voorzitter Kees Verhoeven stelt dat het bestuur intern de platformfunctie wil behouden, maar extern het imago van het NGI bij informatiekundigen en anderen wil verbeteren door expliciet naar buiten te treden. Er wordt ook een coördinator aangetrokken die het contact met informaticastudenten gaat onderhouden.
Een probleem is dat er binnen het NGI weinig bindende of expressieve elementen zijn. Het NGI Magazine is verbeterd, maar het bevat nauwelijks informatie over de vereniging zelf. Het BBS is ter ziele. Wel is een website in opbouw (http://www.ngi.nl/). Het lijkt een bijna onmogelijke taak voor het nieuwe bestuur om spraakmakende dingen te doen die voldoende belangstelling opwekken. Bovendien kan dat niet een activiteit van het bestuur alleen zijn; er moeten ook genoeg leden meedoen.
De toekomst
Is er behoefte aan een bloeiend NGI, een sterke vereniging die de informatica in al haar aspecten tracht te bevorderen? Wat is uw mening hierover en over de volgende kwesties?
In Nederland bestaan de Gilde-organisatie: vrijwilligers die uitstervende beroepen en de kennis daarvan levend proberen te houden. Is dat op termijn de rol van het NGI?
Moet het NGI een samenwerkingsverband aangaan met verenigingen die zich op een of andere manier met informatica bezighouden, en een soort overkoepelende organisatie vormen?
Moet het NGI samenwerken of fuseren met de HCC (Hobby Computer Club), een bloeiende vereniging met 74.000 leden, een uitgebreid maandelijks blad, een zeer actief Fido-net (BBS) en veel afdelingen en gebruikersgroepen? Dit zou de basis van het NGI vergroten en die van de HCC versterken.
Wat wilt u, lezer van Computable en geïnteresseerd in informatica, dat er gebeurt en hoe ziet u de toekomst van het NGI?
Hein van Steenis is freelance medewerker van Computable en lid van het NGI. (Dit discussiestuk is op persoonlijke titel geschreven, naar aanleiding van gesprekken met enkele prominenten uit het NGI.)