Het is een publiek geheim dat de Nederlandse concurrentiepositie in de wereld aanzienlijk is verzwakt door een ramp die het afgelopen decennium veel bedrijven en instellingen heeft getroffen: de interim-manager, en wel die van de slechte soort.
Het is bijna niet te geloven, maar het is nog maar enkele jaren geleden dat deze lieden op grote schaal tegen torenhoge tarieven werden ingehuurd om een paar mensen op straat te kunnen zetten. Natuurlijk werd hun bezoek zelden zo aangekondigd. Ze zouden schoon schip maken, orde op zaken stellen, de kar weer op de rails trekken. Losse flodders uit het interim-jargon, bedoeld om zand in de ogen te strooien van de nietsvermoedende slachtoffers.
Eenmaal aan de slag ontpopten die zogenaamde bedrijvendokters zich vaak als gemakzuchtige kwakzalvers die niet sneden waar het moest, maar daar waar het toevallig kon. Om hun dubieuze targets te halen werd geen middel geschuwd. Als bij volle maan veranderden veel interim-managers in opportunistische Macchiavellisten, gespecialiseerd in het principe van verdeel-en-heers. Dreigen met ontslag bleek een prima instrument om mensen tegen elkaar uit te spelen en voorheen gezonde werkrelaties blijvend kapot te maken.
Waar stoken niet hielp werd de lijmpot aangesproken: invloedrijke medewerkers kregen een bevordering of een leuke salarisverhoging. Ook het schermen met loze beloften bleek goed te werken – zoals de fantastische vooruitzichten op een nieuwe, uitdagende baan, die door het bevriende outplacement-bureau geregeld zou worden. En dan hebben we het nog niet eens over de kwakzalvers die hun positie op klassieke wijze wisten te versterken door een verhouding te beginnen met een functionaris die de belangen van het personeel geacht werd te behartigen, zoals de bedrijfsarts of de voorzitter van de Ondernemingsraad.
Na twee of drie jaar vertrok de interim-kwakzalver meestal weer, vele tonnen rijker. Zelfs als zo’n figuur zijn target had weten te halen – dat wil zeggen, een van te voren afgesproken percentage van het personeel eruit geknikkerd had – dan bleek achteraf dat de gerealiseerde kostenbesparing geheel teniet werd gedaan door de kosten van de kwakzalver en diens outplacement-kornuiten zelf. Neem bijvoorbeeld de kwakzalver die voor negen ton drie hele medewerkers wist weg te pesten en er nog eens vier wist te ontslaan, de overige zestig personeelsleden in verwarring achterlatend. Tel uit je winst!
Natuurlijk zijn er ook interim-managers die wel deugen, goede dingen bereiken enzovoort. Dat zijn er echter maar weinig en bovendien zijn ze per definitie tijdelijk.
De nieuwe directeur van het Gemeentevervoerbedrijf te Amsterdam wond er in elk geval geen doekjes om: dit is een prachtig bedrijf, we kunnen onze eigen boontjes wel doppen, alle interim-managers vliegen eruit. Een prijzenswaardig besluit.
Als die interim-managers dan toch aan het werk gehouden moeten worden, dan kan ik nog wel een paar klusjes bedenken. Besparen op de kosten van informatietechnologie bijvoorbeeld. Wat we met onze linkerhand verdienen verdwijnt door een gapend gat in onze rechterhand. De interim-manager die dat gat weet te dichten, zou zichzelf binnen een half jaar terugverdienen.
Dat zal overigens niet meevallen. De geschiedenis van de informatietechnologie is er immers één van bewuste en systematische kapitaalvernietiging. Iedereen kent ze: de miljoeneninvesteringen in twijfelachtige nieuwe systemen die altijd duurder zijn dan ze moeten zijn en nooit doen wat ze moeten doen. Investeringen die niet gewoon in één keer worden afgeschreven omdat een goed zakenman nu eenmaal zijn verlies neemt, maar die koste wat het kost moeten worden doorgezet. En doorgezet. En doorgezet. De gevolgen zijn uitvoerig gedocumenteerd. Onderhoudskosten die de aanschafprijs van het systeem vele malen overstijgen. Een wildgroei aan systemen die niet werken en niet op elkaar aan te sluiten zijn. Leveranciers die zich bij zoveel domheid vergenoegd in de handen wrijven.
De vraag is natuurlijk hoe we het zover hebben kunnen laten komen. Zijn we dan echt zo afhankelijk van die informatietechnologie? Of hebben we ons dat collectief laten wijsmaken? En waarom doen we er niets aan? Ontbreekt het ons misschien aan lef? In dat geval is de tijd rijp voor een nieuw type interim-manager: een bedrijvendokter die het mes niet in de mensen, maar in de machines zet. Die snijdt met beleid en verstand van zaken, niet waar het toevallig kan, maar daar waar het moet. Lang zal hij daar niet voor hoeven zoeken. In Nederlandse bedrijven en instellingen staat genoeg dor hout te zoemen, groot en klein.