Als wij uit het bestuur worden geschopt en er komt een nieuwe president-directeur, wat zou die dan doen?”, vroeg Andy Grove in de zomer van 1985 aan Intels president-directeur Gordon Moore. Moore antwoordde zonder aarzeling: “Hij zou stoppen met het maken van geheugenchips.” Dat was als vloeken in de kerk, want Intel had zijn bestaan te danken aan deze chips. Maar Grove keek zijn collega aan en zei: “Waarom doen we dat zelf dan niet?”
In zijn onlangs verschenen boek ‘Only the paranoid survive’, vertelt Andy Grove, de huidige president-directeur van ’s werelds grootste chipfabrikant Intel, openhartig over de keerpunten in zijn carrière. De revolutie die voortsproot uit het gesprek tussen Moore en Grove is daarvan de meest rigoureuze stap die ooit in de geschiedenis van Intel werd gezet. Want Grove trok het bedrijf daarmee feitelijk los van zijn wortels. Hij en Moore zagen in dat ze tegen de superieure produktietechnologie van de Japanners geen schijn van kans hadden. Ze kozen voor een andere weg: microprocessoren, een ander soort chips dat bij Intel was ontwikkeld.
Kort daarna, in 1987, nam Grove de leiding als president en ‘chief executive officer’ van Intel over en in dat jaar werd de chiponderneming voor het eerst weer winstgevend. Amper vijf jaar later, in 1992, groeide het bedrijf uit tot ’s werelds grootste halfgeleiderproducent. Tot grote vreugde van de Amerikaanse elektronica-industrie had Grove daarmee de schijnbaar onverslaanbare Japanse supermachten Nec, Toshiba en Hitachi op de knieën gedwongen. Dit succes straalde niet alleen af op Intel. Grove werd daarmee de Collin Powell van Silicon Valley. Net zoals Powell de Amerikanen in de Golfoorlog genas van hun Vietnam-trauma, zo bracht Grove met de heroverwinning op de Japanners het vertrouwen weer terug in de vallei tussen San Francisco en San Jose waar het allemaal was begonnen.
Zeven jaar
Sinds Grove er de leiding heeft lijkt het bij Intel niet meer stuk te kunnen. In 1986, een jaar voordat hij als president-directeur het roer overnam, boekte het bedrijf zijn laatste verlies van 203 miljoen dollar. Al zeven jaar lang stapelt Intel het ene winst- en omzetrecord op het andere. De afgelopen vijf jaar groeide de winst gemiddeld met 45 procent per jaar. Boekjaar 1996 werd enkele weken geleden afgesloten met een omzet van 20,8 miljard en een nettowinst van 5,2 miljard dollar. Analisten voorspellen dat het bedrijfsresultaat van de chipgigant dit jaar 7,5 miljard dollar zal zijn. Daarmee zou Grove het 29 jaar jonge Intel tussen traditionele supermachten als General Electric, Shell en Exxon plaatsen.
Vluchteling
Grove, die als András Gróf in Hongarije werd geboren, heeft sinds zijn jeugd aan grote bedreigingen blootgestaan. Als jongetje ontsnapte hij aan de holocaust en als jonge man ontsnapte hij aan het communistische regime waarmee Josef Stalin Oost-Europa in zijn greep hield. In 1957 vluchtte de jonge András op een afgeladen troepenschip uit de Tweede Wereldoorlog naar de Verenigde Staten.
Daar studeerde hij in New York chemische technologie. Hij had een hartgrondige hekel aan het koude klimaat en ging promoveren aan de universiteit van Californië in Berkeley, waarna hij in dienst trad bij het elektronicabedrijf Fairchild. Het eerste wat hij daar deed was werken aan Mos-technologie. Dat was destijds een geheel nieuwe technologie, maar nu worden bijna alle chips hiermee geproduceerd. “Zoiets kun je niet plannen, soms heb je gewoon geluk”, zegt Grove hierover.
Vastberadenheid
Toen Robert Noyce en Gordon Moore in 1968 Fairchild verlieten en Intel oprichtten, was Grove de eerste die ze in dienst namen. Dit is waarschijnlijk de beste beslissing uit hun hele loopbaan. Noyce en Moore waren technische genieën, maar Grove had iets wat beide misten: een hardnekkige vastberadenheid. Hij had van nature de gave om de zweep te hanteren. “Andy maakte het me altijd lastig”, zei Gordon Moore hier ooit over. “Als ik weer eens blij was dat ik binnen mijn budget was gebleven of voorlag op schema, dan vroeg hij me altijd waarom het niet goedkoper of sneller kon. Van zijn management-stijl hebben we veel vruchten geplukt.”
Grove is ook koppig en arrogant. Hij stak honderden miljoenen dollars in een geschil met Advanced Micro Devices en heeft altijd geweigerd om dit samen met AMD’s topman Jerry Sanders op te lossen. “Als je een man was, zou ik je benen breken”, schijnt hij een al te ondernemende verslaggeefster eens te hebben toegesnauwd. Grove heeft bij Intel de touwtjes stevig in handen, maar hij zegt ook open te willen staan voor nieuwe ideeën. In ‘Only the paranoid survive’ beschrijft hij dat het topmanagement moet luisteren naar lagere niveaus. Mede om barrières weg te nemen werkt Grove in Intels hoofdkwartier aan de Mission College Boulevard in Santa Clara net zoals zijn medewerkers in een ‘cubicle’, een met halfhoge schotten afgezet stukje vloer in een grote kantoorruimte.
Eind ’92 stuurde hij zijn 26.000 werknemers een nieuwjaarswens met de opmerking dat ze hem altijd onder vier ogen konden spreken als ze dat nodig vonden. Maar Grove heeft tegelijkertijd een aura als een harnas, ook al lijkt hij tijdens zijn toespraken en presentaties met zijn kleine gestalte en Hongaarse accent soms een breekbare man.
Op de vraag of hij al een een-op-een-gesprek met zijn hoogste superieur heeft gehad antwoordt een ontwerper in Santa Clara: “Ik krijg Grove te spreken als ik dat wil, maar daar moet ik wel een verdraaid goeie reden voor hebben.”
Bikkelhard
Intels ingenieurs reppen van een bikkelhard regime. Deadlines van overeengekomen projecten zijn keihard. “Dat komt van Andy. Het is zijn management-stijl”, zegt een ontwerper. “We zijn zeer doelgericht. We evalueren elk project iedere drie maanden. Als het niet kansrijk lijkt is het van de tafel. Ik ken geen enkel project dat na een jaar geen resultaat laat zien.”
Er was een tijd dat Grove liet controleren wie er later dan 8 uur ’s morgens binnenkwam. En begin jaren tachtig, tijdens een crisis in de chipindustrie, liet hij zijn werknemers weten dat ze geen ontslag hoefden te vrezen, maar dat er wel van ze werd verwacht dat ze twee uur per dag extra zouden werken. Dat was een zware last voor mensen die toch al als norm hadden om weken van 60 uur te draaien.
Intussen is Intel zeer winstgevend en Grove laat daar ook zijn werknemers van profiteren. Salarissen kunnen ruim 20 procent per jaar groeien en bovendien verstrekt het bedrijf bij voorspoed ruime bonussen.
Reclamecampagne
Grove nam ook de beslissing voor een grootscheepse reclamecampagne om Intels chip in bredere kring bekendheid te geven. Honderden miljoenen werden uitgegeven aan de handelsmerken ‘Intel inside’ en Pentium. Daarmee maakte hij voor eens en altijd duidelijk dat niet PC-fabrikanten het vernuft leverden in deze computers, maar Intel. De processoren van Intel verwierven eenzelfde bekendheid als Coca Cola en Nike. Maar toen er een fout in de Pentium ontdekt werd, wisten gebruikers waar ze moesten zijn: bij Intel, in Santa Clara.
In ‘Only the paranoid survive’ toont Grove zich daarover nog steeds een beetje beduusd. Maar hij geeft zijn blunder toe: “Ik was een van de laatsten die de implicaties van de Pentium-crisis begreep.”
De inmiddels 60 jaar oude Grove onderging vorig jaar een behandeling voor prostaatkanker, waarover hij in de pers openhartig was. Hij zegt het weer goed te maken, maar enkele weken geleden liet hij weten dat Craig Barrett hem zou opvolgen. Barret is bij Intel verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Hij is veel diplomatieker dan Grove en loste ondermeer het geschil met AMD op.